W.J. Hofdijk
Aan myn vriend Johs, Hilman, hersteller van Helmers' grafzerk, op het kerkhof te Muiderberg
Het graf des Dichters lag geschonden;
Verbrokkeld was de tombesteen;
En woeste wei velwinden vonden
Den weg naar 't vredig stof, door reet en scheuren heen.
Dat kon uw wakker hart niet dulden,
't Hart dat der Dichtren roem, der Vaadren grootheid schat -
En, ongebeden zelfs, betaaldet gy de schulden,
Die Neêrland by zijn Dichter had.
Een zerk vol eenvoud, maar een waardig praalgesteente,
Dekt thands voor eeuwen Helmers graf;
En vriendlyk schudt er de esch op 't eerbiedwaard gebeente
Met iedren herfst zijn kroon als lauwerblaadren af.
De dankbre erkentnis, van alom u aangeboden,
Was u het schoonste loon, wijl 't u getuignis geeft
Hoe Neêrlands Vrij heidsbard, lang sluimrend by de dooden,
Toch steeds bij Neêrlands volk in frissche erinring leeft.
De Hollandsche illustratie 1868-1869, 4, Malven en asters. Gedichten 1 (Amsterdam 1880) 146-147.
Willem Jacobsz. Hofdijk (1816-1888) werd in Alkmaar geboren en was van 1842 tot 1848 commies ter stedelijke secretarie aldaar. Gaf zijn schilderaspiraties op en ontplooide zich als dichter en historieschrijver. In die hoedanigheid liet hij een geweldig uitgebreid oeuvre na. Vanaf 1851 was hij leraar aan het gymnasium te Amsterdam.