De pothoofdplant(1936)–Jac. van Hattum– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 66] [p. 66] Wekdroom De angst hield, als een stalen klem, zijn strot omvat; hij schreeuwde in zijn droom: hij zag de stad uitlopen naar de weide, waar hij stond naast het kinderlijkje op de voorjaarsgrond. Nòg was de dreiging van de massa ver; hoe klaar zag hij de witt' en gouden ster der madeliefjes in haar kleine hand: de ganse rijkdom van dit voorjaarsland. - Hoe zag dit kind zovele bloemen staan met witte stralen rond een hart saffraan? - bloemen en kind werden ontzaglijk groot: de bloemen welkten en het kind was dood. En onafzienbaar, dreigend en luidrucht kwamen de mensen - en hij was beducht voor deze beesten, die hem zouden slaan: hij kon geen stap van kind en bloem vandaan. Hij schreeuwde in zijn droom - schrok op - en bij de maan zag hij een vaas met madelieven staan en aan de wand hing, bij dit licht volmaakt, zijn teêr-geschilderd liggend kindernaakt. Vorige Volgende