De pothoofdplant(1936)–Jac. van Hattum– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 58] [p. 58] Na een kwarteeuw Ik heb mijn Zondagsschool-juffrouw gesproken; het kind, dat 'k voor een kwarteeuw ben geweest, stond haar zo levendig nog voor de geest; - die reeks van jaren had haar stem gebroken - ‘Ik heb uw verzen,’ zei ze, ‘steeds gelezen en dacht: deez' dichter school reeds in dat kind; vreemd, dat men in den man den knaap hervindt... alleen diens blijheid scheen mij ver te wezen....’ Mijn lachende protest gleed langs haar henen; ze zei: ‘En heugt u zelf iets van die tijd?’ - waarom betuigde ik beschaamd mijn spijt, schoon mij haar lessen nauw' aanlokk'lijk schenen - Dan stelde zij dien knaap weer tussen beiden en aarzeld' ik, na heel lang zoeken, ‘Die?’ - haar hand hield bevend een fotografie, waarvan zij, noch die kind'ren, mij iets zeiden - Het album dichtdoend' en de zware sloten haast strelend sluitend, zei ze: ‘Het is vreemd, dat men eerst laat zijn kindsheid ernstig neemt....; van deze foto's heb ik steeds genoten....’ Zij was naar dat verleden afgedreven, een oude vrouw, die het bevreemdend vond, dat één, die midden in zijn dagen stond, zich niet, als zij, verdroomd, mocht overgeven. Vorige Volgende