De pothoofdplant(1936)–Jac. van Hattum– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 59] [p. 59] De chef In elke toonaard valt met U te spreken: Gij blijft Zijn Heil'ge Onbewogenheid; tikt Uw sigaar; zegt: ‘Denkt U aan de tijd!’ en hebt de klagers door Uw deur gekeken. Gij laat veel driften langs U henen glijden; geen klacht, die ooit Uw koude hart bewoog; Gij blaast Uw rook bedachtzamer omhoog, naarmate wij U harder dingen zeiden. Maar altijd blijft Gij, wat omstandigheden zich opdoen in Uw kleine kabinet, de Héer - wij zijn de draaiers-met-de-pet, die buiten woester, dan hier-binnen deden. Uw nagels wrijvend hoort Gij onze klachten; tikt Uw sigaar en zegt: ‘U kunt wel gaan en aan de mensen, die nog buiten staan, wilt U wel zeggen, dat ze even wachten.’ Gij leert ons allen op de tenen lopen; de deur valt achter ieder zachtjes toe; Gij speelt het klaar, al weet ook niemand hoe en menig wachter is mee afgedropen. Gij spilt aan geen van ons zelfs maar beloften; Gij zegt ook niet, dat Gij wel eens zult zien; vaak kreeg een klager z'n ontslag nadien; onder Uw vrienden spreekt Gij van: ‘die schoften’. Wij zijn twee werelden en twee gelaten; als mensen hebben wij niets meer gemeen, dan enkel nog dat onvermijdelijk één: van een verbitterd tot het einde haten. Vorige Volgende