De pothoofdplant(1936)–Jac. van Hattum– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 55] [p. 55] Zieke moeder Ze zeiden allemaal: ‘'t Kan zo niet blijven’ - maar wàt gebeuren moest, heeft geen gezegd; de kleine kamer stond vol grote lijven; de zieke scheen alleen opzij gelegd. Elk wist van d'ander: dáár kan moeder wezen; wist van zichzelf: bij ons kan ze niet zijn; tot één koud hart van armoe ging genezen door 't twink'lend licht in Moeders medicijn. Een hand heeft stil het flesje opgenomen en het, nerveus, direct weer neergezet; bevrijding kwam: ‘Laat Moeder bij ons komen’ - en toen bewoog een teere hand in 't bed. En die twee-derde van haar levensdagen doorzwoegde en opsprong bij een kinderkreet, die eeuwig gaf en nimmer iets zou vragen had spijt, dat zij nu overlast aandeed. En zei, dat zij nog wel weer op zou leven en dat ze liever in haar kamer was; dan liet ze zich de medicijnen geven, ofschoon ze wist, dat ze niet meer genas. Nu sliep ze in - de donk're grote lijven hielden zich stil de bedstee toegewend en ieder wist: ze zal hier willen blijven, want ieder had haar sterke wil herkend. Vorige Volgende