De pothoofdplant(1936)–Jac. van Hattum– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] De ouwe dienstbode Ze loopt, of ze twee linkerschoenen draagt en op een draf, als werd ze opgejaagd; - de laatste jaren werd dat wat komiek: die malle schoenen, haast en rheumatiek. - Wel duizendmaal, als ze langs 't venster schoof, zei Oma: ‘Zie, daar gaat ze weer, die sloof...’ en knikte haar vast ieder keer gedag: ‘Ach, ja; da's nog een meid van het ouwe slag...’ De meid-van-het-ouwe-slag vond veertig jaar haar prakkie in de keuken poenig klaar, haar opgedist door 't burgerlijk gevoel en ingeslikt op het puntje van een stoel. - Eerst droeg ze 't eten binnen... en de rest was daarna goed voor haar - zij vond het best, of eig'lijk dacht en vond zij niemendal: ze had d'r voer; ze had d'r warme stal; ze had d'r bed, heel hoog in 't herenhuis; daar sliep ze veertien duizend nachten koud en kuis en vond d'r werk vast ied're ochtend weer: van veertien duizend ochtends miste zij geen keer. [pagina 54] [p. 54] De meid-van-'t-ouwe-slag, als opgejaagd en of ze steeds twee linkerschoenen draagt gaat langs het raam, waar Oma niet meer knikt, omdat de dood dit anders heeft beschikt. 'k Denk ieder jaar: ‘Nou zie ik haar niet weer, die ouwe meid, als ik met Kerstmis keer, die slavenziel, in 't laatst nog zo komiek: twee malle schoenen, haast en rheumatiek...’ Vorige Volgende