De pothoofdplant(1936)–Jac. van Hattum– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 52] [p. 52] De oude dame Zij kwam langs het bospad; heel die zomermaand heeft zij dezelfde weg, verrukt, genomen; ik wist, dat ik haar daar zou tegenkomen, zeer aandachtsvol het smalle wegje gaand. Het viel mij op, hoe zij vermoeider ging; ‘Eén maandje nog en ik zou zijn genezen; het moet hier in September prachtig wezen....; gezond te zijn is zo'n verruk'lijk ding....’ Dan hield zij mij haar nieuwe vondsten voor: een gaaienveertje en wat witte heide; ‘Dat heet geluk, Mevrouw....’ - toen ik het zeide lachte ze, groette en ging aanstonds door. Maar 's avonds in het stille pension, kwam, als gewoonlijk, ik haar nog wat lezen: ze vroeg: ‘Denkt U, dat ik nog zal genezen....? Ik wou zo graag, dat ik nog blijven kon....’ De torenklok sloeg zwaar de stilte stuk; het enige, wat zij nog verder zeide: ‘Bewaart U nu dat takje witte heide; ik ben te oud geworden voor 't Geluk....’ En 's morgens, toen ze in de auto ging, scheen ze vermoeider dan ze was gekomen; het afscheid heeft ze snikkend haast genomen: ‘Gezondheid, Kind'ren, is zo'n machtig ding....’ Vorige Volgende