De pothoofdplant(1936)–Jac. van Hattum– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] Und ich sah, dass es zarte, feine Frauenhände waren.... Hij droeg de vloek - had zij gepeinsd haar dagen niet op het kind en het ellek uur gevoed, wel toegeneigd, schoon onder pijnlijk vragen: ‘Geen zoon, geen zoon, dan zijn mijn dagen goed.’ Formerend was ze geest in aarz'lend leven, dat vond zijn vorm, úit boven hare wil; nerveus had zij z'n dagen vol geschreven; zij zag den zoon en zweeg, verbijsterd, stil. Een knaap ging hij - eenzelvig en verlegen - hij vond de weg niet, die een knaap wil gaan; hij, die in het leven aandeel had gekregen, bleef zeer vervreemd en aan de ingang staan. Totdat een dag men smalend zei: ‘Gij, peinzer, gij zijt een vrouw...’ - toen vloog een gloeiend rood hem naar de kaken en toen werd hij veinzer, ging dol en driest en zocht de koele dood. Hij droeg de vloek - zijn vrouwenhanden waren zacht als fluweel - zo was zijn gans bestaan, onmerkbaar zelfs voor allen, die hem zagen: aan 't anders-zijn is hij teniet gegaan. Want smachtend ging hij, die niet anders wilde, maar onbewust week van 't verlangde pad; één, die zijn driften aan zichzelve stilde, schoon elke daad zijn fel berouwen had. [pagina 49] [p. 49] Zijn leven was martyri - eenmaal minde hij zijnen vriend - úit boven elke maat, tot, plots'ling, hij te nacht zich klaar bezinde, dat strafloos geen natuur te buiten gaat. En schuwer nog ging hij zijn donk're dagen, zijn uren toe - de vriend had hem verstaan en was verwonderd om zijn vreemde vragen en wreev'lig dan aan hem voorbij gegaan. Toen vraten spot en haat en misverstanden aan ellek uur - na 's vrienden grof verraad, en smalend wees men hem zijn vrouwenhanden en hoonde hem om zijn uitzond're staat. Wijd spant het water onder deemst'ren nachten - stolden Gods sterren tot een verre traan? - Hij is de golven, die hem fulpen wachtten en moe-gejaagd, zijn einde toegegaan. Want, wie aan het leven dus gepijnigd stonden, drijft het leven voort tot een verkort bestand; zij, die hem 's morgens in de golven vonden, wezen elkaar zijn fijne vrouwenhand. Vorige Volgende