De pothoofdplant(1936)–Jac. van Hattum– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] De oude beroepskorporaal Hij had niets militairs - tot in de mine deed hij bedroevend aan, een idioot; de uniform vermot en veel te groot met aan de panden vuil van de latrine. Geen mens ter wereld zou hem iets bevelen en geen soldaat heeft hem gesalueerd; hij leefde niet, hij heeft gevegeteerd, maar de cantinekat kwam met hem spelen. Geen zou hem echter bij dit spel betrappen: hij sloop de poes, zij hem verholen toe; van haar te strelen werd hij nimmer moe, schuw rond zich kijkend, dat geen hem zou snappen. Een avond heeft hij met mij bier gedronken, nadat ik weken vriend'lijk was geweest; hij streelde rusteloos dat spinnend beest met handen, die naar rans geweervet stonken. En vaak zat ik sindsdien in de cantine en bood hem 's avonds de koel bitt're dronk, ofschoon hij eeuwig naar geweervet stonk en - walgelijk - naar vuil van de latrine. Vorige Volgende