De pothoofdplant(1936)–Jac. van Hattum– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 15] [p. 15] Het stenen hart Aan 't kille marmer van Uw Schoonheid rankt mijn Liefde omhoog en bloeit, verspilt en geeft: een rijke klimmer, die rond het marmer weeft het mozaïek der ongeachte daden. - daar vallen blaad'ren bloedrood op de paden en ied're rank heeft tevergeefs geleefd en ied're bloem heeft tevergeefs gebloeid en het bloemenhart, dit hart is zo vermoeid en vreest de zwarte vlinder, die er zweeft.... o, Liefde, die rond het kilste marmer rankt. Zo koud is alles, dat dit nooit ontdooit; mijn hart zal niet zijn nederlaag erkennen: de pijn wordt lust; Uw onbewogen schennen wordt spoorslag - en een schat opnieuw vergooid... de kleine Liefdevogels kwett'ren luid en nest'len aan Uw stenen hart in 't mozaïek en steken vrij het veren kopje uit en vest'gen er hun blije republiek. Maar Gij acht niets, de klimmer, noch de rank, de bloemen niet en niet dat klein gediert', dat aan Uw hart vervoerend tiereliert en onbewogenheid oogst, als zijn dank. Hart, houd dat koude marmerbeeld getooid en klimmer klim en steekt Uw kopjes uit en kwettert, Liefdevogels, eens zo luid.... ik weet, ik weet, dat eens dat hart ontdooit.... Vorige Volgende