Van Odrimond, Millimas en anderen(1941)–Jac. van Hattum, Maurits van Hattum– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] De koekoek De koekoeksmoeder legde 'n ei in 't vreemde nest, en dacht daarbij: ‘'t Is weliswaar geen fraai geval, maar mijn grootouders deden 't al; en deed ik anders: 't eind was zoek; à Dieu, mijn ei; vaar-wel; koekoek...’ De grasmus deed ook, wat ze moet, en 't koekoeksei werd uitgebroed. Toen kwam het grote koekoeksjong, dat het and're grut in 't nest verdrong: ze vielen één voor één omlaag en landden in een kattemaag. Wat een gevlieg; wat een gerep; en altijd stond de rose neb van 't koekoeksjong van honger wijd; het stikte haast van gulzigheid. Zo ging het weken achtereen; dan vloog de jonge slokop heen; voor ieders oog volkomen zoek, klonk door het bos: ‘Koekoek, koekoek.’ [pagina 47] [p. 47] Vorige Volgende