Van Odrimond, Millimas en anderen(1941)–Jac. van Hattum, Maurits van Hattum– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] De roof Nu slaapt het Koningskind zo moe op dertien knikkers en een stuiter, en vaart naar vreemde landen toe op het roofschip van den driesten muiter. En die haar oppast is een bes, een rimpelvrouw, haar toegewezen, die lachend troost: ‘O, de Prinses heeft van mijn zoon geen kwaad te vrezen.’ De Koning en de Koningin, op 't admiraalschip der armade, bevelen: ‘Alle zeilen bij en voor den rover geen genade.’ Op 't achterschip wijst d' oude bes haar zoon de vloot en de banieren: ‘Wel, Moedertje, zeg de Prinses, dat wij de schoten zullen vieren.’ En 's avonds loopt het roverschip een verre, veil'ge haven binnen; d'armade strandt op rots en klip: wat moet de Koning daar beginnen? [pagina 49] [p. 49] Vorige Volgende