Van Odrimond, Millimas en anderen(1941)–Jac. van Hattum, Maurits van Hattum– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] [pagina 13] [p. 13] De dwergjes vliegen Millimas en Odrimond vliegen door het luchtruim rond: Bubo bubo, de Oehoe, draagt hen overal naar toe. Zie, beneden in het woud, is het elfen-dorp gebouwd, en de allerfraaiste woning is van Oberon, hun Koning. Verderop, achter de bergen, zien ze woningen van dwergen; en, bij 't licht der volle maan, zien ze ook hùn huisje staan. ‘Vlieg ons dorpje nog eens rond; 't is zo leuk’ vraagt Odrimond, ‘alles kun je onderscheiden: huisjes, schuurtjes, vee en weiden...’ Nu, de uil doet het wat graag. ‘Schei toch uit met je gevraag; of 't zó al niet prachtig was’ zegt, bescheiden, Millimas. Weer vliegt d' uil hun dorpje rond; Millimas en Odrimond hebben nooit te voôr gevlogen en ze zijn als opgetogen. [pagina 14] [p. 14] Beurt'lings roept de één den ander en ze wijzen aan elkander, wat ze, bij het licht der maan, ver beneden zich zien staan. - mooier nog, dan overdag - en d' onhoorb're vleugelslag van de Oehoe draagt ze verder, dan de kleine geitenherder in z'n leven is geweest; voor de dwergjes is 't een feest; maar nu daalt het maantje neder en op z'n onhoorb're veder strijkt de Oehoe in het gras. Odrimond en Millimas, die dicht bij hun huisjes zijn, zeggen dankbaar: ‘Dat was fijn...’ ‘Prettig, dat je 't heerlijk vond, Millimas en Odrimond,’ zegt de uil, ‘'n and're keer vliegen wij nog wel eens weer. En nu ga ik naar mijn huis, beste vrienden, welkom thuis’ en zij roepen de Oehoe, dankbaar, een tot weerzien toe. Vorige Volgende