Van Odrimond, Millimas en anderen(1941)–Jac. van Hattum, Maurits van Hattum– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] [pagina 9] [p. 9] De ruiters In het hoge, zachte gras ligt het dwergje Millimas; naast hem, op de rulle grond, zit z'n vriendje Odrimond. Aan de hemel schijnt de maan, waardoor alle dingen staan in een zilv'ren schemer-schijn; 't zal vannacht verruk'lijk zijn. 'k Weet niet, wie 't het prettigst vond, Millimas of Odrimond; maar ze zullen met hun beiden op twee wezeltjes gaan rijden. Odrimond legt nu z'n oor op het diepe karrespoor, want je kunt toch nimmer weten, of de wezels 't niet vergeten. ‘Hoor, ze komen, Millimas!’ deze springt uit 't hoge gras en nu liggen al twee oren op de diepe karresporen. ‘Ja, ze komen - en terstond; 'k hoor ze duid'lijk, Odrimond; zie, daar komen ze al aan, waar de bosviolen staan!’ [pagina 10] [p. 10] O, wat zijn die wezels vlug... met hun zadels op de rug, de gebitstang in de mond, staan ze reeds voor Odrimond en de kleine Millimas; juist als afgesproken was: ver laat in het dorp de toren twalef held're slagen horen. En daar gaat het, in galop, heuvel af en heuvel op; door de struiken, over heiden, over sloten, over weiden, aldoor in gestrekte draf, heuvel op en heuvel af; en de grote gele maan, schijnt wel met ze mee te gaan. Zie de dennen óver-huiven, zie de witte baarden wuiven zie de keepjes zich eens bollen; zie de vlugge wezels hollen; 't wordt een dolle, dolle jacht, door de zilv'ren manenacht; - Odrimond en Millimas vonden, dat het enig was. [pagina 11] [p. 11] Nooit nog hebben ze één nacht zo uitbundig doorgebracht; tot ze voor hun huisjes staan, bij het ondergaan der maan. O, de wezels vinden 't fijn, dat de dwergjes dankbaar zijn: ‘Nou, wij komen wel eens weer, vrienden, tot een and're keer...’ En, voordat nog woorden vond, Millimas of Odrimond, snellen reeds de wezels henen en zijn, in een wip, verdwenen. Vorige Volgende