en ieder kind, door Pieter met eenen vinger aengewezen, zegde het vers uitwendig op.
Toen dit gedaen was, rigteden zich de kinders, in vier klassen verdeeld, naer even zoo veel verscheidene zwarte planken, op dewelke letters, lettergrepen en zelfs volzinnen geschreven waren. En allen teekenden yverig op hunne leijen of op het papier de voorschriften na. Pieter ging van kind tot kind, loofde het eene, onderwees het andere, deed aen een derde de pen of de griffel beter houden, en dergelyk meer.
Nadat eene uer alzoo doorgebragt was, verdeelden zich de kinders in vier hoopen, en men zag vier schoolmeesters in plaets van eenen optreden. Want zy die het beste lezen konden, schreven met kryt op zwarte planken letters, woorden of volzinnen, dewelke ieder hoop gezamenlyk of ieder leerling afzonderlyk met halfluide stem opzeggen moest. Pieter hield het oog op allen, en luisterde links en regts of ook allen de klanken, de woorden of de volzinnen juist opzegden.
Eene uer nu weder verstreken zynde, begonnen de leerlingen op de planken te cyferen. De eerste afdeeling bewerkte aftrekkingen, de tweede verdeelingen, de derde optellingen, en de vierde sprak getallen uit, of zegde het eenmael een op, en zoo verder. Pieter stelde aen de beste rekenaers geschrevene opgaven voor, en zy