De gemeente Utrecht
(1956)–E.J. Haslinghuis– Auteursrechtelijk beschermdPaleizenGa naar margenoot+ 1. Domkerkhof 31-Vismarkt 18. Overblijfselen van het z.g. PALEIS LOFEN bevinden zich onder enkele percelen tussen de Oudegracht (Vismarkt) en het Domplein. Ga naar margenoot+ litteratuur. de geer Trecht, blz. 112 vv; s. muller fz. Oude huizen, blz. 8; f.j. nieuwenhuis in Bouwk. Wkbl. 1886, blz. 114; g.c. labouchere. De bezoeken der Duitsche koningen en keizers aan de stad Utrecht gedurende de M.E. (in Jb. Oud-Utr. 1930, blz. 31 vv); dez. over enige claustrale huizen van de Dom, gebouwd op de grondslagen van Lofen (in Utr. Dbl. van 2 april 1937). | |
[pagina 79]
| |
Onder verschillende charters, in 1122 te Utrecht door keizer Hendrik v uitgegeven, is er een (OkbU, i, nr 309) ‘data in palacio imperatoris in Traiecto, quod vulgo Lofen dicitur’Ga naar voetnoot1. Men pleegt aan te nemen, dat het gebouw spoedig daarop, nl. bij de grote brand in 1131, verwoest. is. Dit op grond van een bericht in de Ann. St. Marie (uitgeg. in Bijdr. en Meded. v.h. Utr. Hist. Gen. xi, blz. 460-508): ‘Conbusta est maior domus ecclesiaque cum toto palacio’. Vergelijking met een ander bericht (van Anselmus van Gembloux) over dezelfde ramp: ‘Civitas Ultraj. ex maxima parte concrematur scil. palatium episcopi, major ecclesia S. Martini....’, enz. doet ons evenwel vermoeden, dat ook in het eerst aangehaalde bericht het Bisschopshof bedoeld is. In een kort na 1150 geschreven bron is sprake van 's keizers secretarium, waar hij gehuisvest was (labouchere, t.a.pl.). In 1253, toen wederom een grote brand de stad teisterde, waaraan opnieuw het Bisschopshof ten prooi viel, bleef volgens de genoemde Annalen ‘camera reginae illesa’. Mogen we hieruit afleiden, dat het vorstelijke verblijf toen nog bestond, al werd het in oorkonden niet meer genoemd? Het zou in deze tijd gebezigd kunnen zijn door de Rooms-Koning, graaf Willem ii van Holland, van wie bekend is, dat hij van 1248-1255 omtrent tien malen in Utrecht heeft vertoefd. Hoe dit zij, vast staat, dat tussen 977 en 1255 herhaaldelijk Duitse koningen en keizers in Utrecht verbleven hebben: Otto ii in 977, vervolgens vijf in de xie, vier in de xiie, één in de xiiie eeuw. De te beschrijven overblijfselen bestaan in hoofdzaak uit:Ga naar margenoot+
1. een omvatting van vier muren, die een langwerpige, ongeveer hoog-trapeziumvormigeGa naar margenoot+ plattegrond (afb. 1 en 10) aftekenen, waarvan de lengteas nagenoeg n.-z. gericht is en bij welks z.o.hoek een kleine rechthoekige ruimte aansluit. De twee lange zijden van het trapezium meten 35,70 m (de westelijke muur, evenwijdig met de Vismarkt) resp. 32,25 m (de oostelijke), de twee korte muren daartussen 9,15 m (de noordelijke) en 16,75 m (de zuidelijke). De dikte van de muren bedraagt, voor zover na te gaan 0,90 tot 1 m. Het gebezigde materiaal is wat drie van de muren betreft voor het overgrote deel van baksteen in groot formaat, nl. 31 à 32 cm lang, 8 à 8,5 cm dik (10 l. 98 à 101 cm), gemetseld in gemengd ketting- en Vlaams verband. Er zijn | |
[pagina 80]
| |
Fig. 10. Lofen. Op grond van opmeting der overblijfselen door W. Stooker
Fig. 11. Lofen. Details
tufsteenblokken in verwerkt, althans in de westelijke muur. De zuidelijke muur is echter van tufsteen, evenals de aansluitende haaks omgeleide muur op de z.o.hoek (afb. 47), waarin tot 50 cm dikke blokken voorkomen en die rust op een grondslag van veldkeien. Deze zuidelijke muur is inwendig bekleed met baksteen ter lengte van 28 à 29 cm en ter dikte van 6,5 cm (10 l. 76 cm). Onderzoekingen in de z.w.hoek hebben aangetoond, dat het baksteenwerk ook in de westelijke muur op een tufstenen voet rust. Tussen de lange trapeziumzijden zijn, gemeten van de zuidelijke muur uit, op een afstand van resp. 10,40 m en 16,10 m twee dwarsmuren ingebouwd ter dikte van resp. 1,32 m en 0,80 m. Ze zijn van baksteen: de eerstbedoelde heeft aan de z.zijde steen van 28 à 29 × 6,5 cm; aan de n.-zijde van 31 × 8 cm (10 l. 94 cm), de tweede van kleiner formaat (29 × 7 cm, 10 l. 86 cm). In deze muren zijn op iets minder dan schouderhoogte | |
[pagina 81]
| |
Afb. 47. Lofen. Tufsteenblokwerk op z.o.hoek
Afb. 48. Lofen. Kapiteel en tufstenen boogfragmenten
Afb. 50. Lofen. Meest noordelijke boog met kapiteel en impost (foto van 1929)
| |
[pagina 82]
| |
Afb. 49. Lofen. Zuilen en boogstelling
kleine, met een keperboog (twee schuingestelde stenen) gedekte, 30 cm diepe, 20 à 25 cm brede nisjes uitgespaard, vier in de eerstbedoelde, drie in de andere. In de noordelijke, smallere helft van het trapezium vindt men op de plaatsen, waar in de lengteas van de straks te bespreken boogstelling zuilen gestaan zullen hebben,Ga naar margenoot+ thans bakstenen pijlers (steenformaat: 31 à 32 × 8 cm) van vierkante doorsnede en op een afstand van 3,50 m van de noordelijke trapeziumzijde gedeelten van een aan deze evenwijdige bakstenen muur (formaat: 30 × 7 à 8 cm, 10 l. 86 cm). Bovenaan herinneren inkassingen aan vroeger aanwezige trogvormige gewelven.
Ga naar margenoot+ 2. een drietal zuilen van witte zandsteen met onversierde kelkkapitelen onder afgeschuinde kussenblokken (fig. 11, afb. 48 en 49), die (niet ten volle half-) ronde bogen, resp. boogstukken van grote (tot 66 cm lange) tufsteenblokken dragen. Twee dezer zuilen vormen een boogstelling met een intercolumnie van 3,35 m. Zet men deze stelling viermaal in noordelijke richting uit (over de juist vermelde bakstenen pijlers), dan zou de vierde boog op de derde van het drietal bewaarde zuilen neerkomen; van deze is naar de noordelijke muur een rondboog geslagen, die hier door een afgeschuinde bergstenen impost wordt opgevangen (afb. 50). Aan deze impost beantwoordt in de zuidelijke muur een andere, die zich eveneens in de door de zuilen gemarkeerde lengteas bevindt; tussen deze en de bestaande boogstelling is plaats voor drie rondboogtraveeën. De zuilschachten (een ervan is monoliet) vertonen (afb. 49) | |
[pagina 83]
| |
een lichte zwelling (1.5 cm) naar onderen, waar hun doorsnede 49,5 cm bedraagt; de basementen, rustend op vierkante plinten, hebben een steil Attisch profiel; dat der astragalen onder om de kapitelen is plathalfrond. De kapitelen zijn bewerkt met een spitsijzer, dat een primitieve onregelmatige frijnslag heeft achtergelaten. Boven de tufsteenlagen der boogzwikken is een vulling van zes lagen grote baksteen aangebracht. De boogstelling vertoont een geringe vlucht naar het w. en het naar deze (Oudegracht) zijde gekeerde muurvlak lijkt sporen te vertonen van sterker verwering dan het oostelijke tegenvlak. De bovenomschreven onderdelen zullen tot één geheel behoord hebben, dat de vorm had van een langwerpig zaalgebouw (afmetingen binnenwerks: 34,5 × 16,75 m), hetwelk door een in de lengteas geplaatste bogenreeks in tweeën was gedeeld. Tussen de twee voornoemde dwarsmuren is onmiddellijk onder de vloer een fragment van de voet der tot op 2,30 m boven N.A.P. afgebroken castellum- (en burcht-) ommuring (fig. 10 en 1) gevonden ter breedte van 1 m en over een lengte van 8 m in een richting, evenwijdig aan de oostelijke zaalmuur en op een afstand van 5 m van deze verwijderd. In het zuidelijke, d.i. het met baksteen in kleiner formaat (26 à 27 × 6,5 cm; 10 l. 76 cm) beklede en met een brede halve-ton overwelfde gedeelte is het vloerpeil de helft lager, nl. 1,15 m boven N.A.P., in het noordelijke daarentegen hoger, nl. 3,60 en 3,20 m boven N.A.P. bouwperioden. Brengen wij de bovenstaande gegevens in onderling verband, dan menenGa naar margenoot+ wij de volgende bouwperioden te kunnen vaststellen: | |
[pagina 84]
| |
bezigd materiaal, want zij hebben met de corresponderende muurpijlers gediend om een reeks dwarse troggewelven te dragen, een constructie als b.v. in de kelder van het Huis Keyserrijck (xv) is toegepast (z. blz. 132). Ga naar margenoot+ Van dit vrij uitgestrekte, reeds xi bestaande, herhaaldelijk: in 1017, 1076?, 1131, 1163, de ‘turris episcopalis’ in 1253, verwoestte en herbouwde, in 1803 aan de moker prijsgegeven paleis zijn slechts enkele fragmenten staande gebleven die deel uitmaakten van de Kasteleinij. Opgravingen xix brachten bij het Wed nog een hoekfragment met een traptoren aan de dag.
Ga naar margenoot+ A. de poort. Deze (afb. 51) is opgemetseld uit baksteen van klein formaat, doch met een overvloedig gebruik van bergsteen. Twee Dorische pilasters flankeren de door een korfboog bedekte ingang. De voet- en kopstukken dezer pilasters zijn van zandsteen, evenzo de met vlakke kussens behouwen banden, die door hun schachten heengetrokken en door de dagkanten voortgezet zijn. Deze dagkanten vertonen een rijke Renaissance profilering van ogieven, afgewisseld door bandjes. De korfboog, eveneens met bergsteen verlevendigd, heeft een leeuwekop als sluitsteen. Het vereenvoudigde bovendeel van de poort bestaat nu uit een hoofdgestel, waarvan het fries, van enkel baksteen, gevat is tussen twee stenen met wapencartouches (Heerlijkheid en Stad Utrecht), terwijl in het midden, de bovenlijst van het gestel doorbrekend, een grotere wapensteen is aangebracht met het gevierendeelde Provinciale wapen en hieronder het jaartal 1634. Over het geheel een gebogen fronton, dat | |
[pagina 85]
| |
Afb. 51. Vm. Bisschopshof. Poort (1634) en gevel van conciergewoning (1735)
op het midden een sierbol op voetstuk draagt en geflankeerd wordt door dergelijke bollen boven de pilasters. In 1634 en 1635 werd aan het Bisschopshof gewerkt door frederik matthijsz. van lobberecht, dezelfde, die ook het ontwerp maakte voor de poort van de Statenkamer (z. blz. 120); z. over hem († 1644) en de overeenkomst in de behandeling der sculpturen w. stooker in Bouwk. Wkbl. 1953, blz. 310. B. Tussen de poort en de Domtoren staat een eenvoudig bakstenen huis (conciergewoning)Ga naar margenoot+ met een ingezwenkte halsgevel onder een gebogen fronton (afb. 51). Houten kozijnen met schuiframen (xviii) onder strekse bogen. In de top een steen met het jaartal 1735. Het achterste deel (xv) van dit huis (fig. 1 en afb. 53), onder een dwars dak tussen twee puntgevels, is opgetrokken boven een kelder (baksteenmoppen van 31 à 32 cm), die overkluisd is met een tongewelf, een deel van de vm. kasteleiny, | |
[pagina 86]
| |
Afb. 52. Grondslag van trap naast vm. Rechthuis van Bissch. Officiaal
Ga naar margenoot+ Men vermoedt, dat dit een overblijfsel is van het voorraadshuis, de ‘Spinde’ (in 1300 en 1315 vermeld) van het Hof. Blijkens ondergrondse vondsten liep het oorspr. een eind westwaarts door. Ga naar margenoot+ C. Tot het Bisschopshof behoorde ook het huis van de Bisschoppelijke Officiaal (vermoedelijk), in 1276 en in 1297 vermeld, in 1320 vv. gewijzigd ingevolge de bouw van de Domtoren, ten z. van welke het (dus ter plaatse van het tegenwoordige ontvangstgebouw) te staan kwam. Een smalle gang scheidde het van de toren. Bij de afbraak in 1927 kwamen het fundament van een rechthoekig gebouw (fig. 1) en hiertegen dat van een traptoren voor de dag. Dit laatste is na de effening van het terrein in het gezicht gelaten. Het rust op veldkeien en is opgemetseld uit grote blokken tufsteen (afb. 52). In het midden van de ronde binnenruimte (diam. 3,75 m) is de zware trapspil zichtbaar (1,15 m), door een dam met het muurwerk verbonden. De trap, die met de gelijkvloerse ruimte van het huis geen verbinding had, gaf van de in 1320 tot consistorium ingerichte zaal op de verdieping toegang tot de Bisschopstrap, die in de Domtoren naar de St. Michaelskapel leidde. Zij bleef dan ook in wezen, toen het huis in 1540 vernieuwd werd. Niet uitgesloten is de mogelijkheid, dat de traptoren in eerste aanleg deel heeft uitgemaakt van de Dom van bisschop Adelbold. Hij zou dan, te zamen met een (weliswaar rechthoekige) pendant ten n. van de tgw. toren, van welke grondslagen gevonden zijn, een voorhof geflankeerd kunnen hebben. | |
[pagina 87]
| |
van dit fries) en, in de St. Michaelskapel opgeborgen, een kraagsteen met aan één zijde de door een entrelac verbonden letters (omstr. 1500) F.M. (= Fredericus Marchio?), aan de andere zijde een later profiel. Afb. 53. Bisschopshof. ‘Spinde’
3. Kromme Nieuwegracht, hoek Pausdam.Ga naar margenoot+ PAUSHUIZE, thans ambtelijke woning van de Commissaris der Koningin. litteratuur. c. kramm. Beknopte geschiedenisGa naar margenoot+ van... Groot Paushuize (in Utr. Volksalm. 1853, blz. 84 vv); dez. in Navorscher, 1853, blz. 88 vv (over enig in de tuin opgegraven beeldhouwwerk); dez. Bestek en conditiën voor de aanbesteding van de aanbouw van 1830 (HS. van 1830 in het Gemeentearchief); j.h. hofman. Paushuize te Utrecht (in Arch. aartsb. Utr. 1892, blz. 254 vv); s. muller fz. Oude huizen, blz. 27; g.a. evers. Paushuize te Utrecht (in Huis, o. en n. 1915, blz. 257 vv); gedenkschrift De vergaderplaatsen der Staten van Utrecht 1375-1915 (Utrecht, 1915). | |
[pagina 88]
| |
Staten van Utrecht het aan en bestemden het tot residentie van de gouverneur der provincie, de heer van Villiers. Toen echter bij Raadsbesluit van okt. 1585 het vm. Bisschopshof tot gouverneurswoning was aangewezen, verkochten zij het weder (1588). De nieuwe eigenaar, reynhart van aeswijn, heer van Brakel, om zijn onrustig gedrag tijdens Leycester meermalen verbannen, deed zijn bezit in 1612 van de hand ten gunste van daniel d'ablaing. | |
[pagina 89]
| |
Paushuize maakt, met het noordelijk belendende, grotendeels verbouwde, KleinGa naar margenoot+ Paushuize, het oudste deel uit van een complex, waarin (sinds 1836) de Commissaris der Koningin woont en voorts burelen van het Provinciaal bestuur zijn ondergebracht; behalve het genoemde buurhuis (z. blz. 98) dagtekenen deze laatste, opgetrokken in de tuin van het oude huis (merendeels ter vervanging van een in 1832 n.o.v. c. kramm opgetrokken vleugel), uit het begin der xxe eeuw. In plattegrond (fig. 12) vormt het oude gedeelte een winkelhaak, waarvan de lange,Ga naar margenoot+ westelijke, arm (A) zich over 31,50 m uitstrekt langs Achter St. Pieter (aanvankelijk de St. Pieterssloot, grens van de St. Pietersabdij) en een korter en ondieper zuidelijke arm (B), bevattende de inrijpoort naar de binnenhof, langs de Kromme Nieuwegracht; tegen de noordoostelijke hoek van de lange arm bevindt sinds 1830 de Statenzaal (C).
A. De lange gevel (afb. 54), omlijst door een hoekketting van natuursteen, is opgemetseldGa naar margenoot+ uit baksteen van groot formaat (29 × 14,5 × 6,5 cm), waardoor in dichte opeenvolging (om de vier lagen = 30 à 31 cm) betgstenen banden van korte blokken (met sporen van schuine frijnslag) zijn getrokken. In de bergstenen voet steken de koppen van drie keldervensters en een vm. waterpoortje (voor het overige schuilgaande onder de bestrating). Twee rijen van tien sierlijke krulankers (motief: drakekop) zijn tussen en boven de vensterreeksen der twee verdiepingen aangebracht. Elk dezer telt acht vensters met hoge ‘Franse’ kozijnenGa naar voetnoot1 onder eenvoudige strekken. Zij zijn niet gelijkmatig over de gevel verdeeld: bij een groep van zes, door dammen van gelijke breedte gescheiden, sluit zich een travee aan, die van een houten bekleding is voorzien: twee geblokte pilasters dragen te midhoogte, door bemiddeling van zware consoles, een balkon in Lodewijk xiv-stijl en, hogerop, ter bekroning een gebogen fronton met schelpvulling. Op deze travee volgt een brede dam en dan nog één venster. Een geprofileerde zandstenen lijst draagt de houten goot, waarboven het, door drie dakvensters en vier schoorstenen onderbroken, pannendak opsteekt. Deze gevel was sinds 1714 het front, toen de balkontravee werd aangebracht (z. voren). De oorspr. zij-, nu voorgevel, gevat tussen als zaagtanden gemetselde hoekblokken,Ga naar margenoot+ rijst uit het grachtwater op (afb. 54 en 55), ter breedte van drie traveeën, waarvan twee uitlopend in een top. Een paar tweelichtskozijnen in de bergstenen onderbouw verlicht de kelders, tot welke verder een waterpoortje toegang geeft. Iets hoger bevindt zich tussen de beide kozijnen een dichtgezet liggend-ovaal licht. Overigens komt deze gevel wat het muurwerk aangaat met de lange overeen, behoudens dat twee waterlijsten gespaard gebleven zijn, de onderste waarvan door de verlengde nieuwe ramen is geschonden. Tussen de twee vensters van de eerste verdieping is een baldakijnnis aangebracht, welker (vernieuwde) overhuiving wordt gedragen door laatgothieke dubbele pilasters. Achter de top van de overhuiving is een spitsboognisje in de muur uitgespaard. De grote nis herbergt een levensgroot beeld van de SalvatorGa naar margenoot+ met wereldbol (afb. 62), dat gesteund wordt door een kraagsteen, waarin het door | |
[pagina 90]
| |
Fig. 12. Paushuize. Plattegrond van kelders en gelijkvloers
| |
[pagina 91]
| |
Afb. 54. Paushuize. Tegenwoordige voor- en zijgevel. Naast deze laatste Klein Paushuize
Afb. 55. Paushuize. Ingang met brug (1633)
Afb. 57. Paushuize. Schoorsteen in de derde salon
| |
[pagina 92]
| |
Afb. 59. Paushuize. Vm. Statenzaal inw. omstr. 1890
Afb. 56. Paushuize. Gezicht in de suite
Afb. 58. Paushuize. Schoorsteen in de tweede salon
| |
[pagina 93]
| |
Afb. 60. Paushuize. Vm. Statenzaal inw.
Afb. 61. Paushuize. Binnenhof met vm. Statenzaal
| |
[pagina 94]
| |
twee engelen gehouden wapen van paus AdriaanGa naar voetnoot1, proost van St. Salvator. De twee vensters van de eerste verdieping zijn overtoogd door strekken (xviii). Het belangrijkste aan deze gevel is de top, opgaande boven de tweede waterlijst en zelf door twee zulke lijsten onderverdeeld. De trappen van de top worden grotendeels ingenomen door overhoeks gestelde vierkante fioelen van bak- en zandsteen, welker driekante uitmetselingen op kraagsteentjes rusten. Boven de top rijst een achtkante schoorsteenschacht op. Van de laatgothieke muurankers is aan deze zijde een achttal over. Een fraai gesmede bekroning op deze schoorsteen is, evenals de ijzeren fleurons op de (herstelde) fioeltoppen, bij de laatste restauratie verdwenen. De drie geledingen van de top bevatten resp. twee brede en twee smalle vensters en bovenaan een rondlicht, dit laatste gevuld met een bergstenen vierpas; de smalle vensters hebben halve luiken en, in de spitse boogvelden, driepassen; het onderste paar mist thans alle versiering in de (gerest.) velden onder de spitse togen. In de derde, niet onder de top staande, travee verraadt de plaatsing der vensters een afwijkende indeling der verdiepingen. De bovenste van deze (ook blijkens de niet verweerde speklagen een latere verhoging) is opgetrokken ten koste van twee geveltrappen en fioelen; voor het overige (lager dan de oorspr. aanzet van de top) maakt het muurwerk van deze travee één geheel uit met de topgevel.
Ga naar margenoot+ B. Oostelijk sluit zich bij de juist beschrevene een, wederom tussen hoekblokken gevatte, gevel aan, vijf traveeën breed, van baksteen in klein formaat (21 × 10,5 × 5 cm), om de vijf lagen (= 26 cm) afgewisseld door bergstenen bandenGa naar voetnoot2 in lange stukken met loodrechte frijnslag. In de bergstenen onderbouw drie tweedelige keldervensters. Ramen, kroonlijst en dak zijn modern. Boven enkele vensters van de gronden de eerste verdieping zijn in het metselwerk sporen van vernieuwing (boogvelden verwijderd) zichtbaar. Ga naar margenoot+ In de tweede en een stuk van de derde travee links opent zich in de as van een boogbrug (1633 blijkens het jaartal te wz. van de sluitsteen) een poort in bergstenen omlijsting (afb. 55). De ingang is gedekt door een paanderboog, waarvan de profilering ongebroken doorloopt, het middelste profiel bij wijze van colonnet rustend op een geleed achtkant basementje. Over de paanderboog is een geprofileerde, tot in het bovengelegen venster dringende, spitsbogige lambel gespannen, te wz. gedragen door een korfbogige kraagsteen. Flamboyant maaswerk (gekromde visblazen) vult het veld tussen boog en lambel. De detaillering van een en ander is grof en versterkt de mening, dat dit ‘gothieke’ werk van 1633 of daaromtrent is. Over de poortdoorgang is een houten vloer gelegd (de zijmuren staan op een ouder keldergewelf), die gedragen wordt door balken, welke rusten op gebeeldhouwde zandstenen consoles: gehelmde koppen tegen voluten (afb. 64 en 65). Ga naar margenoot+ Een merkwaardig stuk beeldhouwwerk (eveneens xviib) steekt boven de achterboog van de poort uit (afb. 63): het bovenlichaam van een geharnaste en gehelmde man, die met opgeheven armen een bol dreigt te werpen; hieronder op een cartouche de woorden: ‘non omne quod minatur ferit’ (variant op Horatius' Ars Poetica vs. 350). Te wz. van deze figuren wapentraveeën in klassieke trant. | |
[pagina 95]
| |
Afb. 62. Paushuize. Salvatorbeeld
Afb. 63. Paushuize. Beeldhouwwerk boven achterboog van de poort
Afb. 64. Paushuize. Kraagstukken in de poortdoorgang
Afb. 65. Paushuize. Kraagstukken in de poortdoorgang
Afb. 66. Paushuize. Onderdeel van trap in de kelder
Afb. 67. Paushuize. Waterbak in de keuken
| |
[pagina 96]
| |
In een muur naast de poort is een fragment van een (xviia uitgebroken) zandstenen schoorsteenfries, dat in 1831 in de hof werd opgegraven, ingemetseld. Het stelt het door een zot gehouden wapenschild (drie wolfsijzers) van paus Adriaan voor.
Ga naar margenoot+ Aan de zijde van de binnenhof, links van de poortdoorgang, is de achtergevel van de lange vleugel (A) nagenoeg geheel verborgen door de galerij (1714) tussen de vierkante hoektorens (afb. 61). De linkse van deze torens is, gelijk voren opgemerkt, verhoogd, de rechtse daarentegen met twee schuine vlechtingkanten afgeknot tot een tuit, waarachter een lessenaarsdakje. Enkele van de muurankers (drakekoppen) zijn hier nog zichtbaar (in de muur langs de galerij zijn zij achter gesneden consoles verborgen). Rechts van de poortdoorgang springt met een schuine zijde een aanbouwsel (1830) vooruit.
Ga naar margenoot+ A. Inwendig van het hoofdgebouw:
Een wenteltrap met gegroefde eiken spil (xvi) in de z.o. hoektoren leidt naar een souterrain, waarin zich de keukens bevinden, en naar een waterpoortje aan de gracht; opwaarts is deze diensttrap in later tijd voortgezet naar de verdieping. Een paar geribde eiken deuren sluiten toe- en doorgangen af. Over deze keuken- en kelderruimte (fig. 12), binnenwerks 29,50 m lang en aan drie zijden omsloten door muren van gemiddeld 1,25 m dikte, zijn van de grond opgaande, gedrukt-rondbogige tongewelven ter breedte van 7 m geslagen, waarin steekkappen vlak elliptisch verlopen. Zij is in vijven gedeeld door dwarsmuren, aan slechts twee (de zuidelijke) waarvan scheidingswanden der bovengelegen verdieping beantwoorden, terwijl de vierde (noordelijke) in moderne tijd is aangebracht om een wijnbergplaats af te zonderen. In de oostelijke muur zijn de nissen en ten dele de stijlen zichtbaar gebleven van een drietal vensters, welke vóór het optrekken van de galerijmuur van 1714 op de binnen hof uitzagen; in de westelijke een dergelijke vensternis en hiernaast een waterpoortje, uitkomend op de vroegere St. Pieterssloot.
Omtrent de op de plattegrond i tot iv genummerde onderaardse ruimten merken wij nog op:
I. in de zuidelijke muur (onderbouw van de topgevel) is onder een segmentvormige boog een diepe nis over de gehele breedte uitgespaard, waarin zich een, door twee vensters geflankeerde, stookruimte bevond;
II. hier is tegen de zuidelijke wand een steektrap (xvii?) naar de verdieping aangebracht ter vervanging van een in
Ga naar margenoot+ III. ingebouwde zandstenen trap (xvi), die over een kwartcirkel naar boven wentelt (afb. 66). De treden van de wrong rusten aan de omtrekzijde op een geprofileerde ringlijst, gedragen door een reeks van bogen, klimmend op een stelling van pijlertjes met afgeschuinde schachten. Boven de ringlijst is (xvii of xviii) een muur opgemetseld, binnen welke de trap in een van de kelder afgescheiden koker opstijgt.
Deze kelder is voor het overige overlangs in tweeën gedeeld door een stelling van vier rondbogen op pijlers met afschuiningen in dezelfde trant als van de juist beschreven trapbogen. De twee middelste van deze bogen ontmoeten elkander echter niet op een pijler, maar op een hangende kraagsteen met profilering (xvi). De over- | |
[pagina 97]
| |
langse boogstelling scheidt van deze kelder een smallere ruimte af, in welker oostelijke muur twee smalle diepe nissen zijn uitgespaard, waarin ovale zandstenen waterbekkens (xvi of xviia) met kussenvormig geprofileerde wanden zijn geplaatst (afb. 67);
IV. tegen de zuidelijke scheidingsmuur is een schouw aangebouwd. In het gewelf is een kegelvormige, met een ijzeren rooster gedekte opening gebroken, die uitkomt in de vloer van het bovengelegen vertrek, de vm. Grote zaal, die door de n.o. hoektoren met het ondergronds in gemeenschap stond. Met het oog op de schoorsteenschacht, die een rookkanaal in de middenas van de topgevel bekroont, en de grote schouwnis onderin deze gevel mogen we aannemen, dat de keuken met bijkeuken zich bevond in het zuidelijke deel van het souterrain. Eerst in later tijd (xviia) is zijn dan overgebracht naar ruimte iv. B. Op de begane grondGa naar voetnoot1 vinden wij, sinds Kramm het ingangsportaal achter St.Ga naar margenoot+ Pieter liet vervallen, drie ineenlopende, door dubbele deuren gescheiden salons (afb. 56), welker stucplafonds in het midden versierd zijn met medaillons, waaronder drie kristalkronen (Empire). In de derde salon een (van elders overgebrachte?) marmeren schoorsteenmantel (xviib), waarboven een schilderstuk (Neptunus met godin en nereïde xviid, door m. tennsich, gerest. door g.j. haalboom) in omlijsting (Lod. xiv). In de tweede (afb. 57) een schoorsteenmantel (Empire), waarboven een schilderstuk (dorpsgezicht xviii). In een zijsalon een schoorsteenstuk (riviergezicht). Boven de plafonds is een zoldering van moer- en kinderbalken (z. blz. 88) grotendeelsGa naar margenoot+ gespaard gebleven, de stenen sleutelstukken echter weggehakt. Boven de verdieping bleven enkele geprofileerde sleutelstukken (xvi) behouden. Ook de, nog gave, eiken dakkap lijkt grotendeels oorspronkelijk.
C. Het rechthoekige gebouw (1831) aan de achterzijde van de binnenhof (afb. 61)Ga naar margenoot+ opgetrokken in kleine steen (22 × 4 cm) waar pseudo-bergsteenbanden doorgetrokken zijn, bevat gelijkvloers de oorspronkelijke statenzaal, sinds 1848 bal-, feest- en ontvangstzaal, gedekt met een cassettenzoldering, onderlangs welke thans een band van mutulen en een palmettenfries in Empire-stijl. In de wanden zijn boognissen uitgespaard, vijf in elke lange, drie in elke korte wand. Aan de ene lange zijde omvatten de nissen dubbele ‘Franse’ vensterdeuren, aan de andere de tweede en de vijfde nis dubbele deuren, openend op vestibules, terwijl de drie overige nissen blind zijn. De dammen tussen de nissen hebben hoofdgestellen met geprofileerde lijsten. In elk der smalle wanden is de middelste nis verdiept door een voorgeplaatste pilasterstelling, ten einde er een calorifère onder te brengen. De vloer is geparketteerd. Twee kronen van groen-en-verguld brons, eveneens in Empirestijl, verlichten de zaal, welker be- | |
[pagina 98]
| |
schildering thans geheel in het wit met opgelegd gouden ornament is uitgevoerd (afb. 60). Deze wit-en-gouden decoratie van de zaal is in 1934 aangebracht en bedekt een van omstr. 1890 naar aanwijzingen van v. de stuers, waarvan het lijstwerk onderlangs de zoldering fijner gedetailleerd was, het fries, de muurdammen, de nissen en de pilasters in de stijl van Pompeij beschilderd met lichtgesluierde nimfen en geniën, en in de zijnissen der smalle wanden spiegels geplaatst waren (afb. 59). Een der vertrekken boven de zaal heeft een stucversiering (Empire) met een reliefvoorstelling van een offer. Ga naar margenoot+ In het Centraalmuseum worden enkele uit Paushuize afkomstige voorwerpen bewaard: een gebeeldhouwde eiken balksleutel (xviib) uit de zaal naast de poort = Catal. 1928, nr 482; een tegeltableau (xviia) = Catal. nr 512; een haardsteen (1568) met cartoucheversiering, een (xvic) met dergelijke versiering en een (xvic) met ossekop en schild = Catal. resp. nrs 858, 859 en 845. Ga naar margenoot+ Achter St. Pieter 22. KLEIN PAUSHUIZE (tgw. Agentschap van de Nederlandsche Bank). Gelijk voren medegedeeld werd dit huis, dat oorspr. deel uitmaakte van (Groot) Paushuize en dat in 1663 verbouwd was, in 1750 daarvan definitief gescheiden bij de aankoop door graaf van Nassau La Lecq. Ga naar margenoot+ De behandeling van de voorgevel (afb. 54) komt overeen met die van de lange gevel van het grote huis ernaast, maar het baksteenformaat is aanmerkelijk kleiner (22 × 10,5 × 4,5 cm, 5 l. 26 cm). Telkens vijf lagen van deze steen wisselen af met bergstenen banden, welker ligging niet strookt met die van Paushuize. Ook zijn zij van een andere soort steen en uit veel langer stukken samengesteld, terwijl zij een verticale frijnslag vertonen. De zandstenen deurportiek, de vensters, de hardstenen plint, de kroonlijst zijn modern. Dagtekening van het muurwerk: vermoedelijk omtrent midden-xvii (1635, 1649, 1663?). Ga naar margenoot+ 4. Wittevrouwenstraat. Vm. PALEIS VAN KONING LODEWIJK NAPOLEON, thans Universiteitsbibliotheek, lees- en studielokalen, archief, enz. Z. de schets-plattegrond fig. 13. Ga naar margenoot+ litteratuur. v.d. monde, Pleinen, straten, 1, blz. 212 vv; g.a. evers, Koning Lodewijks' Paleis te Utrecht (in Huis, o. en n. 1915, blz. 225 vv); dez. in Het Boek 1914, blz. 152 vv; dez. Utrecht als koninklijke residentie (Utrecht 1941), blz. 25 vv; j.k. oudendijk. De Universiteitsbibliotheek te Utrecht als koninklijk Paleis (in Opstellen aangeb. aan G.A. Evers, 1940, blz. 244 vv). | |
[pagina 99]
| |
Fig. 13. Vm. Paleis van Lod. Napoleon. Plattegrond (omstr. 1830) gerepr. bij artikel van G.A. Evers in Huis oud en nieuw 1915
leiding van de Amsterdamse architect j.d. zocher sr., maar tevens onder oppertoezicht van zijn Franse collega jean thomas thibault, die ook de verbouwing der paleizen in Den Haag en Amsterdam te controleren had, werd in augustus met het verbouwen, onderling verbinden en inrichten van de huizen aan de Drift begonnen, een voorlopig werk, want op deze plaats zou de westelijke vleugel van het nieuwe paleis moeten verrijzen. In de oostelijke gevel van deze vleugel was de hoofdingang gedacht, gewend naar de ‘bassecour’, het binnenplein, dat voorts omsloten werd aan de zuidzijde door een lange ‘galerie’ of feestzaal met een antichambre en twee salons in het verlengde ervan, aan de noordzijde (Wittevrouwenstraat) door lage aanbouwsels en een wacht, tussen welke een breed ijzeren hek, aan de vierde zijde door het grote woonhuis (xviii) van Taets van Amerongen, waarachter aan de Rietsteeg een stal. Hiernaast, dus tegen de zuidoosthoek van het plein, kwam de Hofkapel, ter plaatse van eenGa naar margenoot+ Remonstrants kerkje van 1629. Het juist genoemde huis Taets, dat dus niet gesloopt werd, bestemde Lodewijk tot ambtswoning van zijn hofmaarschalk. De buitenmuren van het nieuwe gedeelte kregen een blauwgetinte bepleistering, naar het schijnt een der eerste voorbeelden van zulke gevelbehandeling in ons land. Ook inwendig werden pleister en stuc niet gespaard. In verschillende vertrekken werden marmeren schoorsteenmantels in een sobere Empirestijl geplaatst. | |
[pagina 100]
| |
Afb. 68. Vm. Paleis van Lod. Napoleon. Voorpoort
Afb. 69. Vm. Paleis van Lod. Napoleon. Bassecour met gevel van balzaal
| |
[pagina 101]
| |
Afb. 70. Vm. Paleis van Lod. Napoleon. Inw. v. balzaal (nu boekenmagazijn)
Afb. 71. Vm. Paleis van Lod. Napoleon. Inw. van Hofkapel met ijzerconstr. van omstr. 1850
Zocher leverde het gebouw in juli 1809 op. Toen resideerde de koning er al lang niet meer, want hij had zich in april 1808 in het Stadhuis van Amsterdam gevestigd. Sindsdien vertoefde hij slechts voor korte bezoeken in Utrecht en de karigheid waarmede hij geldmiddelen voor het onderhoud van het Utrechtse paleis ter beschikking stelde, gaf dit aan verwaarlozing over, zodat voor de keizerlijke audiëntie, welke Napoleon er de 6e oktober 1811 hield, in allerijl herstellingen moesten worden uitgevoerd. In de winter van dit en enkele volgende jaren diende de galerij als concertzaal voor het stadsmuziekcollege. Hiervoor komen na de vele verbouwingen en vernieuwingen nog slechts in aanmerking:Ga naar margenoot+
1. de poort (omstr. 1835) aan de Wittevrouwenstraat (afb. 68), een hoge gepleisterdeGa naar margenoot+ | |
[pagina 102]
| |
rondboog in Neo-Dorische stijl, terugliggend t. opz. van twee zijvleugels, de vm. corps de garde, thans met een verdieping en vensters in laat-Empire vorm;
Ga naar margenoot+ 2. de zuidelijke vleugel, die de feestzaal tussen twee salons en de antichambre bevatte, bij welke laatste de hofkapel aansloot. De wand langs de ‘bassecour’ (afb. 69), eveneens gepleisterd, vertoont een reeks van zestien vensters, geplaatst in nissen, welker geprofileerde rondbogen zich langs de muur voortzetten als bovenlijst van een brede band bij wijze van hoofdgestel. Boven deze vensters een reeks van zestien rondboognissen in overeenkomstige trant, doch eerst aangebracht bij de verhoging (xixb) van deze vleugel (z. voren). In de andere lange (de zuidelijke) muur van de ‘galerie’ zijn de vensters dichtgezet. Ga naar margenoot+ Inwendig is de lange zaal nu in acht betimmerde vakken verdeeld, die door rondbogen in gemeenschap staan (afb. 70). In elk vak is een boekengaanderij (omstr. 1850) op gegoten ijzeren spijlen gesteld en dit zelfde materiaal is in deAfb. 72. Hofpoort aan de Runnebaan
borstweringen der gaanderijen verwerkt. De vm. Hofkapel (nu toonzaal) is aan de zuidzijde versmald door een muur, waarachter een trap is aangebracht; ook hier is bij de ingebouwde constructie ruim van ijzer gebruik gemaakt (afb. 71). In de westelijke wand is een rondboognis overgebleven, waarin een kopie van de Apollo van Belvedere (xixb, geschonken door H. de Beaufort).
3. Is van het interieur van de beschreven vleugel nagenoeg niets meer over uit de tijd van de bouwheer, in de huizen (xviiia-b) Drift 29 en 31 vindt men naast enig stucwerk (in de vestibule van nr 31) een paar vleugeldeuren en een drietal eikenhouten trapleuningen, waarvan één zeer fraai gesneden, alles in stijl Lodewijk xiv en behorend tot de oorspr. bouwGa naar voetnoot1, verder drie kleine marmeren schoorsteenmantels (Empire), welke daar onder Lodewijk Napoleon geplaatst zijn. Een overeenkomstige mantel met albasten reliefmedaillon bevindt zich thans in de burgemeesterskamer ten Stadhuize. Ga naar margenoot+ In de zijgevel van het vm. Hoog Militaire Gerechtshof, dus aan de Wittevrouwenstraat, is (xixa) een ingang gemaakt, waarvan nog aanwezig de dubbele deur met | |
[pagina 103]
| |
Afb. 73. Laat-goth. poortje achter Hofpoort
Afb. 74. Poortje (1660) achter Hofpoort
bovenlicht, gevat tussen spiegelpilasters, die een hoofdgestel dragen. De met een kapiteeltje bekroonde deurnaald is verder versierd met het ornament ‘leeren geld’, het kalf met laat-Empire snijwerk. |
|