Winterbloemen(1879)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 262] [p. 262] In Schillers huis te Weimar. In Schillers huis! het huis, waar eens de Dichter woonde, Zoo rijk aan gaven en zoo bitter arm aan goud; Waar wel zijn geest als Vorst op d' elpen zetel troonde, Maar 't lichaam zich behielp met schamel grenenhout. Doch Schiller stierf, en 't uur was daar, dat d' Eedle loonde, Die aan den tempel van de menschheid had gebouwd: 't Huis werd een beêvaartplaats, waar half een aard hem kroonde. Germaan en vreemde, steedsch en dorper, jong en oud. Nog meer! 't Werd zetelplaats der schattenrijke stichting, Die, Schillers naam ter eer, gegrond werd ter verlichting Der broodzorg van 't genie, waarvan hij 't offer werd. Niet slechts dus mag zijn graf met vorstenluister prijken, Hij, arm, mag uit dat graf nog 't arm vernuft verrijken, - Een eer voor Schiller, die zelfs Göthe's glorie tart. Vorige Volgende