Winterbloemen
(1879)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij
[pagina 243]
| |
Mijn levensreis.Seele des Menschen,
Wie gleichst du dem Wasser.
Göthe.
'k Heb, jongeling, den Rijn bezongen,Ga naar voetnoot1)
Hoe hij van de Alpen daalt naar zee,
En, uit zijn rotsenwieg gesprongen,
Steeds trouw de reis naar Katwijk deê.
Zóó loopt (zegt Göthe) 's menschen reize
Langs 't levenspad, van hoog naar laag. -
't Moog' zijn, maar als 'k mijn weg bepeize,
Hij daalt dan niet, maar rijst gestaâg.
Zal 'k voor dien weg een beeld u geven,
Zoo goed ik het te malen weet?
Zie of ik niet met recht mijn leven
‘Een omgekeerde Rijnreis’ heet?
| |
[pagina 244]
| |
Waar is mijn levensreis begonnen?
Gelijk mijn land aan 't strand der zee:
Bij 't duin ontsprongen mij de bronnen
Van 's levens stroom met wél of wee.
Gelijk des Rijnvloeds baren dartelen
Langs d'effen boôm van Hollands kust,
Lag ik als kind in 't groen te spartelen
Van Hollands weide, in weelde en lust.
Toen rees mijn pad naar 't Rijndal henen,
Waar op de rots de wijndruif rijpt,
En uit het hol der berggrot-steenen
De Lorelei haar offers grijpt.
Dat was 't romantisch perk van 't leven,
Waarin de Jeugd van liefde gloeit,
En Rolands blikken 't stift omzweven,
Waar aan hem liefjens schoonheid boeit.
Straks zie 'k mijn vloed den tuin doorslingeren,
Die langs de bocht der Bergstraat zwiert,
Waar 't wakker werk van nijvre vingeren
De welvaart voedstert, die daar tiert.
Zoo volgt ook op des jonglings spelen
De levenstaak des rijpen mans,
Die zijn gezin 't genot laat deelen
Van arbeidsvrucht of letterkrans.
Voort, altijd voort! De groene bosschen,
Ze deinzen weg voor 't Zwarte-Woud,
Waar met zijn donkre naaldentrossen
De sombre Den den grond beschaâuwt.
| |
[pagina 245]
| |
't Is 't beeld des Ouderdoms, die nadert,
Welks nevel floers spreidt op de paân,
Slechts hier en daar door 't licht dooraderd,
Waarlangs de voeten grafwaarts gaan.
Voort immer! Hooge bergen rijzen....
Zie 't Alpland, toppunt van Euroop,
Met spitsen, die ten hemel wijzen,
Met diepten, hellend in haar loop.
't Zal nu de jongste worstling gelden:
'k Moet nog de laatste diepte door,
Waarachter zich de tinnen melden
Der Hemelstad, in gouden gloor.
O zie daar dien Montblanc eens blinken!
't Is alles reinheid, witheid, glans,
En, als straks de avondstralen zinken,
Om de Alpenkruin wat gloriekrans!
Een laatste profetie! - Daarboven -
O wie, die 't zich verbeelden kan? -
Des levens reis voor wie gelooven
Loopt uit op 's Heiligheids Mont-blanc!
Van uit de diepte naar den hoogen! -
Zoo is de levensreis volbracht.
De reiziger, ter aard gebogen,
Dankt 's pelgrims Gids voor raad en kracht!
|
|