Winterbloemen(1879)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 242] [p. 242] Verlangen. Zijn twee geliefden wreed van hart en mond gescheiden. Hun zielsgedachten toch ontmoeten staâg elkaâr, Als duiven, zwevende door 't luchtruim, blauw en klaar, En wisslen tijding, die ze in ongeduld verbeiden. Maar nu, ik zweef om niet heel de aard rond, hier en daar; 't Huis ligt te hoog, waarin gij thans u moogt vermeiden; En, schoon we ook gaarne elkaâr die zoete vreugd bereidden, Gij hoort mij niet, ik word uw stemme niet gewaar. Helaas! gij zijt niet meer: de bloeiende oeverzoomen Mijns levens weken weg, toen gij mij zijt ontnomen: 't Werd nu een barre zee, waar ik geen weg op ken. Toch bleef me uw beeld, ja, 't steeg tot hooger glans en orden: Gij zijt nu op die reis me een lieve ster geworden, Die mij door storm en wind geleidt, tot 'k bij u ben! (Eckendorff.) Vorige Volgende