Winterbloemen(1879)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 240] [p. 240] De dood in de danszaal. Voyez cette figure blême, Ce regard terne et qui fait mal: A celle-là le diadème! Voilà notre reine du bal! - Ou donc? comment se nomme-t-elle? Le jour blanchit, ton oeil s'endort. - Reine du bal!... mais cette belle Est invisible, et c'est la Mort. Juste Olivier. De handen, zinkende in den schoot, Doen krans en feestfestoenen glippen; Het ‘Welkom!’ rijzende op de lippen, Wordt weggeblazen door - den Dood. J.J.L. ten Kate. In memoriam. Bij den dood van Prins Hendrik der Nederlanden. 'k Sta in de Keizerszaal van ‘'s werelds Achtste wonder;’ Daar zweeft mijn oogblik rond, van boven af naar onder; Wat schoonheid, grootschheid, pracht en praal, Ook in dien beeldengroep omhoog, uit steen geboren, Maar waarin 't leven zelf des makers schijnt te gloren, Als bij Pygmalion eenmaal! Maar - wat is dit? Mij treft gindsch beeld daar in den hoogen, Welks aanblik aan mijn oog door 't hulsel wordt onttogen, Waarmeê men 't kunstiglijk omsloot. Wat deed dit enkle beeld hier die mishandling lijden? Hoor slechts: men laat u zacht in 't oor 't gefluister glijden; 't Beeld, daar omhuld, vertoont - den Dood. [pagina 241] [p. 241] De Dood - zoo gaat men voort - maar die toch bij het glansen Der hoogtijdslamp niet past, wanneer hier groepen dansen Op 't maatgeluid der walsmuzijk; Dan zou een schrikgestalte als deze 't juublen storen, En binden lood aan 't voetgetrappel van die koren.... En dus - het sombre Doodsbeeld wijk'! Het zij! Maar wijke al 't beeld, wat zal 't de dansers baten, Wanneer de Dood toch zelf zich niet wil bannen laten, En meê ten feest komt, ondanks u? Denk aan den ‘Doodendans’, dien Holbeins kunst mocht malen: De Spotter, die zijn buit ten bal daar af komt halen, Hij woont ook hier, hij heerscht ook nu. Ik zweeg: mijn gids zweeg meê.... Ras zou een Ander spreken. 't Werd Nieuwjaar en, ook hier, iets Nieuws stond aan te breken: Bij 's konings echt een echtfestijn. Maak nu de danszaal reê - zoo klonk het - waar de voeten Op 't bal der gasten vreugd voor Haar vertolken moeten, Die koningin van 't feest zal zijn! Maar Een hoort meê dien last, de Onzichtbre, in 't doek verscholen, De Dood: want hij is daar, gelijk zijn beeld verholen. Hij hoort, terwijl een spotlach stijgt, En zie! - die spot wordt ernst: de Dood treft 's konings broeder! Heel 't volk zit neêr in rouw als om haar zoon een moeder.... De doodklok klinkt, de dansmaat zwijgt. Op nu, gij menschenkind! kom meê hier 't Mene lezen, Ginds vlammende aan den wand der Balzaal, nooit volprezen, Van 't wereldwonder onzer stad. Laat tot uw oor der ziel daar 't spraakloos Doodsbeeld spreken, En, hang' men voor uw oog een sluier over 't teeken, Gij voor u zelv', ontsluier dat! Vorige Volgende