Winterbloemen
(1879)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij
[pagina 221]
| |
Willem Barendsz.In 't koninklijk gebouw, der Zeevaart toegewijd,Ga naar voetnoot1)
Zag 'k me in de Hofstad tal van scheepsrelieken dagen,
Herinn'ring aan den eens zoo glorierijken tijd,
Toen Neêrland op zijn vloot de kroon der zee mocht dragen.
Één trok vooral mijn oog: 't was Willem Barendsz' hut,
Die, bij zijn Noordpooltocht naar Nova-Zembla's streken,
Bij de Overwintring hem en de andren heeft beschut,
Die wel zijn leven, ja, maar niet zijn moed kon breken.
Één ding slechts deed me er pijn. Die schat kwam ons, van waar? -
O, 't was als klonk daarop me een stem verwijtend tegen:
Een vreemdeling, een Brit, bracht hem als gift van daar:
Het oude Holland slaapt, op traagheids bed gelegen!
O Barendsz! zuchtte ik: mocht de geest, die u weleer
Met heel ons volk bezielde, op nieuw in Holland varen!
Verscheen als uit uw graf uw heldenschim ons weêr!...
Maar.... wat daar ginds zegt die verschijning op de baren?
| |
[pagina 222]
| |
Men wil dat op de zee somtijds een spook verscheen:
Het vliegend Hollandsch schip. - Maar wat zijn spoken? Sproken.
Maar nu! Het is als waar 't geen bakersprookje alleen:
Het is of Barendsz heusch bij ons wil komen spoken.
Zie slechts ginds schip op zee, met Willem Barendsz' naam......
Maar neen, God lof! zij, die dat Noordpoolschip bevolken,
Zijn vleesch en bloed, bij elk bekend met naam en faam:
't Zijn mannen van de Wit, Oud-Hollands trouwe tolken.
Zij gaan om Barendsz' schim, die ze als visioen verscheen,
Ginds op zijn ijzig graf een weêrbezoek te geven,
En hem te toonen: Wat met de eeuwen ook verdween,
Jan-Compagnie sliep wél, maar stierf niet: hij bleef leven;
Nog meer, hij is ontwaakt. De Noordpool ziet hem weêr.
Ga, dappre stoet, reis voort, ook door mijn beê gedragen!
Gloeide ik bij Tollens lied als knaap reeds voor 's lands eer,
Groet Zembla ook voor mij, mijn liefde uit kindsche dagen!
|
|