Winterbloemen(1879)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 213] [p. 213] Tweeklank. Ik wandelde den tuin in 't rond, Die aan de woning paalde, Waar eens mijn kinderwieg in stond, En 'k, knaap, nu ommedwaalde. 't Was avond, en het klokkenspel Klonk uit den stadhuis-toren; O! ik verstond de boodschap wél, Die mij dat lied deed hooren. Men luidde aldus de kermis in; Wat weelde voor een jongen, Die 't feest begroet vol speelschen zin, Met wilde vreugdesprongen! Maar eensklaps, - hoor! een andre toon Mengt vreemd zich in die galmen: In de achterbuurt, waarvóor ik woon, Verrijst een stem van psalmen. [pagina 214] [p. 214] Daar zingt der kleinen kleine schaar De vreugd der hemelweelden, Te groot, dan dat zich immer haar Een hart zelfs zou verbeelden. Men denkt er aan geen kermisfeest, Waarvan de klokken zingen: Men is op aarde, maar de geest Zweeft in des hemels kringen. Meer dan een eeuwhelft is 't geleên - 'k Zou 't cijfer zelfs niet weten - Maar klokgespeel en psalm dooreen..... Ik heb ze nooit vergeten. Vorige Volgende