Winterbloemen(1879)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 194] [p. 194] Klankbodems. Ginds zie ik in 't Boheemsche woud Een breeden boomgroep rijzen Van altijd groenend dennenhout, Op hoogten om van te ijzen. Dat kostlijk hout prijst elk u luid: 't Houdt gansch een schat verholen: Het levert toch den klankboôm uit Voor 't puikje van violen. Gij vraagt: ‘Maar waartoe dat geboomt' Zoo ver, zoo hoog te zoeken, Waar elke wind het gees'len koomt Uit al des hemels hoeken?’ Men antwoordt: ‘Dát juist wordt gezocht! Hoe meer gebeukt door stormen, Hoe zangriger een kunstgewrocht 't Geteisterd hout zal vormen. [pagina 195] [p. 195] Hoe harder toch de vezel wordt, Waarlangs 't geluid moet zweven, 't Zal, in den luchtstroom uitgestort, Te zachter trilling geven.’ Gij, Dichter! hoort gij 't? - Zwijg en buig, Als stormen u omringen. Vall' 't lot u hard, uw snarentuig Zal des te zoeter zingen. Vorige Volgende