Winterbloemen(1879)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 188] [p. 188] Wassende maan. Daar is 't, zoo waar! weêr lichte maan! Dat is een lief gezicht!... Toch ben 'k, schoon dankbaar, niet voldaan: 'k Krijg maar een kwartje licht. Ja, kwam de gansche volle schijf, Die groette ik blij te moê; Maar gij, kwartiermaan, ga of blijf - Ik keer mijn rug u toe. Maar 't maantje spreekt: ‘Ondankbaar mensch! Hoe droef weêr toont ge uw aard! Een volle maan dus is uw wensch, 't Kwartier geen dankje waard? Maar toont dan niet die smalle rand, Zoo prachtig rijk aan goud, Dat ik voor u aan d' andren kant Nog heel wat overhoud? 't Is nog te vroeg voor 't volle licht; Wacht slechts uw beurt! geduld, Tot gij mijn vollemaans-gezicht Gansch rond aanschouwen zult! [pagina 189] [p. 189] Mij docht: gij waart toch oud genoeg, Dat gij 't wel weten moogt, Hoe 't uitstel, dat soms 't Goede ons vroeg, Daarna 't genot verhoogt. Zoo thans! - De Heer, die mij hier plaatst, Bedeelt mij nu dees rol, Om u te leeren: ‘Niet gehaast: Nu half, en daarna vol!’ Vorige Volgende