Winterbloemen(1879)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 156] [p. 156] In de diepte. Blij' heft gij, o lelies der waatren, uw kruin Van zilver, uw harten van goude Omhoog, in des vijverkoms vloeibaren tuin, Schoon als ooit het land er een' bouwde. En, vreemd! slechts uw knoppen, uw bloemen toont gij; Maar waar hebt ge uw wortlen, uw stengelen, Uw bodem, die u tot den voedstergrond zij, Welks sappen, u sterkend, zich mengelen? Zij schuilen in 't diep en in 't diepst van den stroom: Daar rust het geheim van uw leven. Onze oogen onttrekt gij 't mysterie vol schroom, Dat u al uw schoon heeft gegeven. Zoo zijt ge ons een beeld van der Christenen deugd: Ook zij toont ons werken en daden, Als leliën, die in Gods zonlicht, vol vreugd, Haar kelken op 't vijvervlak baden. Maar vraagt ge: Van waar is de goddelijke kracht, Waaruit al die daân zijn geboren? Zij wortlen beneden in donkeren nacht: 't Verborgen geloof doet haar gloren! Vorige Volgende