Winterbloemen
(1879)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij
[pagina 113]
| |
Twee stroomingen.In gepeins trad 'k uw straten, o Genua, door,
Zoo volschoon aan uw zeegolf gelegen,
En een woelige schare trok, achter en voor,
Langs mij heen op de golvende wegen.
O! Wél was het de volksstroom niet meer van weleer,
Toen gij nog om den zeestaf kondt strijden
Met het Zuidlijk Venetië aan Adria's meer,
En het Noordlijke aan 't Y van die tijden.
Maar al was ze ook gedund, nog een schaar bleef steeds daar,
Door den adem des handels gedreven,
Immer woelend en joelend met kreet en misbaar....
Al de volheid van 't wereldsche leven!
Maar nu, hoor! welk geluid kruist daarmede in 't verschiet?...
Een geklank van muziek treft mijn ooren,
Plechtig, deftig, de maat van een kerkelijk lied,
Een gezang als van priesterenkoren.
Zie, daar naakt ze, een processie, een optocht, een stoet,
Die het Heilige draagt in zijn midden,
Door zijn dienaars met wierook en liedren begroet,
Terwijl leeken al knielend aanbidden.
| |
[pagina 114]
| |
Vreemd kontrast nu: dier bezigen schaar ter weêrzij;
Dwars daardoor, als een straal van den hemel,
Die het floers splijt der wolken in 't najaarsgetij',
Het van goud schittrend priestergewemel.
O wat leerzame spiegel, die hier mij verscheen:
Zóó gij, Christenheid, volk uit den hoogen,
Trekt ook gij door de wereld rondom u daarheen,
Met den eeuwigen hemel voor oogen.
Wel deelt ge op uw beurt in ‘den strijd voor 't bestaan’,
Wel stemt ge ook uw ‘Psalmlied des levens’,Ga naar voetnoot1)
Maar het Eerste is u 't hoogste, en voor 't leven hierna
Zwicht de marktschreeuw des tijdlijken strevens.
O hoe luid klinkt die kreet! wat gejoel! wat misbaar,
Dat zoo dikwijls u af poogt te trekken!
- Hier de markt! kom gij hier! - Daar de kermis! ga daar! -
Ginds het bal! laat door 't voorbeeld u wekken! -
Maar gij, Christen! gij hebt voor die stemmen geen oor:
Voor uw blik straalt een hoogere glorie,
En gij sluit eer u aan aan der heiligen koor,
Dat zich doorstrijdt door 't vuur ter viktorie.
Zing' de wereld haar lied van: ‘Schep vreugd, nu de schijn
Van uw lamp 't u nog gunt te genieten!’
Gij trekt voort, gij trekt door naar het hemelsch festijn,
Waar Gods eeuwige vreugdbronnen vlieten.
|
|