Winterbloemen(1879)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 87] [p. 87] De parel. Arm Schelpdier! drong uw weeke borst Een vijand in van buiten, Die 't zachte vleesch doorboren dorst, Eer gij uw schelp kondt sluiten? Wie was het? - Licht een korrel zand, - Een stofke u toegedreven, - Een zaadje van een waterplant, - Hoe 't zij, 't staat u naar 't leven. Hoe biedt ge uw vijand wederstand? De spits, die u komt prikkelen, Poogt ge in 't verglaassel van uw wand, In paarlemoer te wikkelen. Zoo vormt gij uit die korl een drop, Een druppel dauws gelijkend, En, speelt het licht der zon er op, Met wondre glansen prijkend. Die drop - hoe wordt zijn naam genoemd? - Een paarl wordt hij geheeten, En, - tot wat prijs men dus hem roemt? Arm dier! ras zult gij 't weten! [pagina 88] [p. 88] De parelvisscher daalt in 't diep, Waarin ge uw glans ten toon spreidt, En om den drop, dien krankte u schiep, Sterft ge offer van uw schoonheid! Arm schelpdier! van wien draagt gij 't beeld? 'k Hervind in u den Dichter. 't Genie, dat hem zijn lijden teelt, Is ook zijn gloriestichter. Ontneem een Shakespear 't weeke hart, Gevoelig boven maten Voor 's levens heilgeneugte of smart, - 't Genie heeft hem verlaten. Beklaag dus, zoo gij wilt, dien Man Om 't leed, dat hij beparelt, - Maar dat hij 't dus vereedlen kan, Maakt hem den Roem der wareld! Vorige Volgende