| |
| |
| |
De bijbelstander.
Loof den Heer, mijne ziel, - die uw leven verlost van het verderf.
Ps. CIII:2, 4.
'k Heb in mijn rustig boekvertrek
Zie ik het rond, vaak trekt die plek
Met kracht mijn blikken aan.
Een' bijbel draagt de lezenaar,
Die zich naar boven heft;
Een bijbel als een ander, maar
Die me als geen ander treft.
En is het vreemd? - Sla ik hem op,
Een bladzij' komt me er voor,
Bespat met menig waterdrop,
Herkenbaar aan zijn spoor.
Dat 'k nimmermeer vergeet,
Toen in den nacht een zee van vuur
Met schrik me ontwaken deed!
| |
| |
‘Het huis in brand! Red wat ge kunt!
Eer u de vlam geen tijd meer gunt!
Reeds blaakt omhoog 't gewelf!...’
Wij rijzen op, wij ijlen voort,
Daar nadert, door 't gevaar gespoord,
Zij werpt haar stralen, straal op straal;
Vuur, water worstlen fel;
't Vocht dringt in huisvertrek en zaal,
Daar, op een stander in een hoek,
Daar ligt het heilig Bijbelboek,
Dat water redt het van de vlam,
Zoo blijft het ongezengd:
Wat vreugd, toen ik 't in handen nam:
't Is gaaf en ongekrenkt!
Straks valt het oog op 't eenig blad,
Waar 'k watervlekken zie:
O teeken Gods! waar daalde 't nat?
Op 't Psalmlied Honderd-drie,
Den Psalm, met 's vromen dankgebed
‘Tot God, zijn Deel en Erv':
Loof Hem, die u uit krankheên redt,
En 't leven van 't verderf!’
O teeken Gods! o vinger Gods,
Die naar dat teeken wijst,
Waarbij mijn ziel der eeuwen Rots
Als Redder psalmend prijst!
| |
| |
Hij leidde, Hij, den waterstraal
Naar de uitverkoren plek,
En merkte dus der Psalmen taal,
Die steeds mijn danktoon wekk'!
Is 't vreemd, dat 'k, rondziende in mijn kluis,
Vaak op dien stander staar,
(Gelijk een Roomsche staart op 't kruis),
Is 't vreemd, dat 'k bij dien outersteen
Het liefst de knieën buig,
En daar voor zijn weldadigheên
Aan God mijn dank betuig?
Wat ongelijkbre dankensstof!...
Maar, neen! wie heeft die niet,
Al is 't ook, dat zijn mond geen lof
Voor hulpe uit vuurnood biedt?
O zie maar, broeder, zoek maar rond!
Gewis, op menig plekje grond
Vindt ge ook uw teeken staan:
Hier redde u God uit krankheids nood;
Daar storttet ge uw gebed:
‘Red, Heer, mijn dierbaarste uit den dood!’
Sla gij Psalm Honderd-drie maar op,
Gij vindt er wis een waterdrop...
Zij 't maar een traan van dank!
Ja, broeder, Gode dank geboôn!
Geniet, leef, lijd of sterf,
Maar alles met een dankenstoon
Den redder van 't verderf!
|
|