Winterbloemen(1879)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 56] [p. 56] Engelenbezoek. In zijn tent ter neêrgezeten, Blij verrast, zal Abraham 't Drietal gasten welkom heeten, Dat hem daar bezoeken kwam. Hoe hij ijlt om hen te onthalen, Als 't een Oostersch Emir past, Dat geen keur van spijs moog' falen!... 't Mocht wél - wie kreeg hij te gast? Als de vreemden straks vertrekken, 't Bleek, wie hij ontvangen mocht; Wat verbijsterend ontdekken!... Englen hebben hem bezocht. In mijn tent zag 'k ook meermalen, Met eens menschen aangezicht, Tot mijn kleinheid nederdalen Geesten, komende uit het licht: Dichters met een lied in 't harte; Wijzen uit het eeuwig Oost; Vromen, wie als Job in smarte God, God-zelf bezoekt en troost; [pagina 57] [p. 57] Vorsten uit den kring der helden Van het leger des geloofs, 't Loon der zege op Kanâns velden Dragende in de kroon huns hoofds. 'k Mocht ze al eerst niet gansch herkennen, - 't Menschenoog is vaak zoo blind! 'k Mocht ras aan hun omgang wennen, Als van 't dagelijksch menschenkind; 'k Mocht hen met dien schroom niet eeren, Dien hun grootheid had verdiend, En met de edelsten verkeeren, Ik als hun gelijke en vriend, - - Maar wanneer zij henentogen, Om weêr huiswaarts heen te gaan, Schellen vielen van mijn oogen.... Zie! zij hebben vleuglen aan! 'k Ken nu eensklaps hen voor engelen, Die mijn God mij tegenzond, In de hand met palmenstengelen, Met Gods boodschap in hun mond. En ik dankte, in 't stof gezonken, Voor 't mij diep beschamend heil, Mij in hun bezoek geschonken: Onderscheiding boven peil! Toch ook weemoed gaf 't ontmoeten, Als 'k na 't afscheid treurend zat: ‘Kon 'k hen nog eens weêr begroeten! ... 'k Heb hen niet naar eisch geschat!’ Vorige Volgende