Winterbloemen
(1879)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij
[pagina 51]
| |
Twee koningen.Op het Rubensfeest te Antwerpen.Antwerpen vierde feest, een feest als schaarsch vóór dezen.
Niet vreemd! Het gold een man, voor allen uitgelezen,
Den eersten burger van haar stad, en te gelijk
Een vorst, een schildervorst in 't groote kunstenrijk -
't Gold Rubens! Hem, voor 't Noord het puik van zijn genieën,
Die de edelsten van 't Zuid begroet als evenknieën,
Die voor geen Rafaël verplicht is op te staan,
Voor geen Da Vinci als zijn meerdre' op zij te gaan.
't Gold Rubens, die naar 't scheen, in 't licht der zonnestralen,
Of in den gloed, waarmeê de regenbogen pralen,
't Penseel mocht doopen, dat in kleurenglans en pracht
Nauw zwichtte voor Natuur, als ze in de Meimaand lacht.
O 't was iets schoons, iets zoets, dat feest u te zien vieren,
Antwerpen! en uw stad zich staatlijk te zien sieren,
Zooals ik nooit haar zag, zelfs niet, toen de eerste maal
Ge uw koning LeopoldGa naar voetnoot1) ontvingt met blijd onthaal.
Maar ook, uw koning, meer dan Saksen-Coburgs zonen,
Of Nassau's kroost weleer, te Brussel op hun tronen,
| |
[pagina 52]
| |
Is Rubens, hij, die met een kroon uw Steêmaagd kroont,
Waar niet de Belg alleen maar de aarde hulde aan toont.
En dus, wat feestlijkheên! Wat bloemen, slingers, kransen!
Wat lichten hoog en laag, die tusschen 't loover glansen,
En nacht veranderen in dag! Wat vendelpronk,
Waarmeê aan wal elk huis, elk schip op 't water blonk!
Wat eerebogen, of een Vorst er door moest rijden,
Die triumfeerend keerde uit 't veld, waar hij ging strijden!
Wat stroom van feestmuziek, uit elken hoek der steê
Ons tegenbruisend als een wilde tonenzee,
En tusschen hoorn en trom der stemmen feestgeschater,
Als 't beekje, dat heel 't dal vervult met zijn geklater!
Maar boven al dat feestgejuich en vreugdbetoon
Ook nu, als altijd, spant één feestlijkheid de kroon.
't Is de Omgang, die behoort tot Antwerpens historie,
Getuige, de eeuwen door, en tolk van elke glorie,
Van elk festijn der stad: 't is de Omgang met den Reus,Ga naar voetnoot1)
Den held der Sproke, reeds van ouds haar liefde en leus;
't Is de Omgang met de reeks gestalten, tronies, beelden,
Die steeds der burgren hart als zinnepoppen streelden,
Waarin de Stad zich zelv', haar werk, haar roem hervond,
En, uit zijn graf gedaagd, haar Gister voor haar stond!
En dies, ook nu, hoor! hoor! het roffelen der trommen
Spelt ons het naad'ren van den Omgang door zijn grommen;
't Geschetter der bazuin roept met zijn schril geluid
De komst, Antwerpen, van uw Held en Lievling uit!
't Was schoon, 't was overschoon. De kunst behaalde een zege;
Elk roemde om strijd haar werk: haar lof klonk allerwege.
| |
[pagina 53]
| |
Wat Antwerpen verheft, haar zeevaart, handel, roem
Der kunst; wat haar doet zijn der zustersteden bloem,
Waard, door de gouden luit van Ledeganck verheven,
In zijn onsterflijk lied onsterfelijk te leven;
Wat haar ten hoofdbron maakt van Belgies bloei, wat haar
Zelfs boven Brussel kroont, 't stond al verzinlijkt daar!
En 't middenpunt daarbij van al die heerlijkheden,
Als 't maanlicht, dat we, omringd van starren, voort zien treden,
O Rubens! 't was uw beeld. Gij waart de koning, gij,
Ook van dees zegetocht, als van heel 't feestgetij.
Rijk schitterde dan ook dat beeld met al de schoonheid,
Al de edelheid, die uw gelaat, uw leest ten toon spreidt, -
Een mensch, wiens hoofd geen kroon met parel of robijn
Behoeft, om koning door een elk gegroet te zijn!
En toch, meer dan zijn beeld trof een tafreel mijne oogen,
Dat volgde, toen dat beeld mij was voorbijgetogen:
De schilderij, waarnaar steeds Rubens wordt genoemd,
En die hem meer dan ééne als Vorst der schilders roemt!
De Kruisafneming kwam. Zij, levensgroot, naar 't leven,
Dien meester meesterlijk navolgend, weêrgegeven.
De Kruisafneming, waarin Rubens kunst gedoopt
Schijnt in de zilvren bron, die langs Moria loopt,
En die den traandrop dronk, die 's Heilands wang besproeide,
Toen in Gethsemane zijn bloedzweet nedervloeide.
De Kruisafneming, waarin Jezus, afgepijnd
Afdalende van 't kruis, altijd te sterven schijnt,
En ge, als de vrienden 't lijk, loodkleurig, loodzwaar tillen,
Als voeldet gij zijn koû, van koude meê gaat rillen.
De Kruisafneming, waar de liefde een zege in viert,
Die tot het zwaarste werk haar zwakheid staalt en spiert,
Waarin Johannes' arm, die 't lichaam nauw kan schragen,
Toch 't opvangt, manlijk sterk en vrouwlijk teêr bij 't dragen,
| |
[pagina 54]
| |
Teêr als de Moeder, die, verbloedende onder 't zwaard,
Nu 't Stabat schreit, dat eens zal galmen over de aard!
De Kruisafneming zelv' kruisprediking, welsprekend
Ook zonder woord, die in het beeld door haar geteekend
Niet, als een Paulus, 't oor een kruistafreel komt biên,Ga naar voetnoot1)
Maar ooggetuige ons maakt en zelven 't ons doet zien.
De Kruisafneming! Vreemd kontrast, zoo als zij nadert,
En heentrekt door het volk, daar rondom haar vergaderd.
Wat tegenstelling, groot als onder onze zon
Niet licht een tweede beeld op aarde u bieden kon.
Ter wederzij' die schaar, van vreugd schier dronken, joedelend,
Met feestrefreinen in den mond, luid gierend, doedelend,
Een kermisgroep als van Teniers (wiens sprekend beeld
Als Rubens' wedergade op 't gindsche plein u streelt),
Een levende schild'rij van 't vroolijk Vlaamsche leven,
Waarin de levenslust ten toppunt schijnt geheven.
En door die schaar dwars heen, als 't schip dat 't zeevocht splijt,
De Kruisafneming, waarop Jezus 't doodswee lijdt,
Zij, 't vreeslijkst treurtafreel, dat ooit de dag verlichtte,
Door Rubens' kunst alhier herrijzend voor 't gezichte!
Neen, 't is niet vreemd dat, waar dat beeld de blikken treft,
Elk hart de heiligheid van dit gezicht beseft,
Dat, waar die groep verschijnt, 't volk zwijgt en stille psalmen
In menig, menig hart een toon van 't Stabat galmen.
O treffend beeld in 't beeld, dat hier mijn oog verscheen!
Zoo, godlijk Lijder! trekt gij door de wereld heen,
Ons oog en harte langs op 't bloedig kruis gedragen,
Waar ge uw triomf op viert, als op uw zegewagen!
| |
[pagina 55]
| |
Zoo trekt gij voort, al voort, door al 't gedartel, door
't Geschater, door 't gezang, dat achter klinkt en vóór,
Door 't galmen van het lied, dat roept: ‘Schep vreugde in 't leven!’
En weg te spotten schijnt de les, door 't kruis gegeven!
Zoo trekt gij voort, al voort, terwijl gij zwijgend spreekt,
En door het klankloos woord de hardste harten breekt.
Zoo trekt gij voort en doet, spijt feestmuziek van trommen
En van trompetten, 't lied op menig lip verstommen,
Terwijl, door u alleen bemerkt bij 't feestgedruisch,
Wellicht een hart, voor 't eerst geraakt, zich buigt voor 't kruis,
En de englen 't geeft te zien, ook bij deze eerbetooning
Voor Rubens:
Neen, niet hij, een Ander is hier koning!
Zoo dacht ik en, terwijl de stoet daarhenen toog,
Verdween mij Rubens en het Rubensfeest uit 't oog.
Ik zocht naar stilte en in het eenzaam groen verloren,
Was 't of een harpgespeel van Boven zich deed hooren,
Waarbij voor mij de galm der feestmuziek verzonk,
Die als een zwakke stem van ver me in de ooren klonk.
|
|