Winterbloemen(1879)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] Een vliegende visch. Daar is een pover dier; het wekt mijn medelijden: Geen vogel en geen visch, maar tusschen beiden in; Het heeft een vleugel hier, en draagt weêr daar een vin, En heeft zoo om 't bestaan een dubblen strijd te strijden. Soms toont het in 't verkeer met vogelen meer zin, Dan wil 't zich aan den kring der visschen liever wijden; Maar bij wie 't komt der twee, 't moet harde woorden lijden: Loop naar de zee! - Vlieg op! - Hem sluit zich elk gezin. Dat arme dier, dien visch, die zwemt en vliegt, ik ken het, Ik ken 't maar al te goed: want, ach! ik zelf, ik ben het, Ik, met mijn half talent: poëet, en toch niet recht; Een prozamensch, niet gansch; wel dichter, maar niet echt; Wat dichtvuur, meer of min, - 't zou beter mij doen slapen.... Maar 't vliegend vischje heeft zich zelven niet geschapen! Vorige Volgende