Winde-kelken(1859)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 175] [p. 175] Bij het graf. - Hier rust mijn Egade in het graf In deze tempelkoren. - Hier is de plaats, waar God u gaf Zijn heilig Woord te hooren. - Mijn dierbre Doode slinkt tot stof, En wordt een buit der wormen. - Het tempellied zingt Jezus lof, Die 't ligchaam zal hervormen. - De reuk des doods schijnt van beneên Benaauwend mij te omzweven. - Gods Woord, dat weêrklinkt om u heen, Is levensreuk ten leven. - Hier sta 'k als Martha bij den kuil, Waarin mijn dierbre daalde. - Maar Lazarus ontkwam den muil, En Jezus zegepraalde! [pagina 176] [p. 176] - 'k Besproei met tranen de asch der doôn: Dat heet, met tranen zaaijen! - Maar wie zoo zaait - wat hoop zoo schoon? - Zal eens al juichend maaijen. - Deez' steen, die op mijn Doode ligt, Voel 'k zwaarder op mij drukken. - Maar Jezus komt om 't dubble wigt Van graf en hart te rukken. - Vaarwel, mijn Doode! ik kom weldra Om op uw graf te sneven. - Neen, zoek den Heer, om met uw Ga' Altijd bij hem te leven! Vorige Volgende