Winde-kelken(1859)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 128] [p. 128] Bij eene dergelijke gelegenheid. Dat Haarlem schoone bloemen kweekt, Narcissen, tulpen, tijdeloozen, En keur van witte en roode rozen, Is iets, waar elk met lof van spreekt. Dies komen ook van heinde en veer De bloemenminnaars keer op keer, Als bijen, naar dien hof der hoven Om hem zijn schatten af te rooven. Maar dat de schoone Bloemenstad Ook nog een keur van andre bloemen, Ja, de eêlste, waarop de aard' kan roemen, Van schoonen in haar bloei bevat: Ziedaar wat 'k zoo niet wist weleer, Maar wat ik telkens beter leer, Als hier mijn vrienden telkenmalen Zich frissche Bruiden komen halen. [pagina 129] [p. 129] Zoo drink ik dan op Haarlems Roem, Dat zooveel bloemen weet te kweeken! Maar - 'k wil daarbij den hemel smeeken Om zegen over deze Bloem! Mijn vriend! Zij, die uw hart zich koos, Zij ze u een doornelooze roos, Wier zoete balsems, heldre kleuren Uw pad versieren en omgeuren! En als dan soms u 't denkbeeld plaagt, Dat alle bloemen eens verwelken, Bedenk: niet zij, die in haar kelken Den dauw eens hoogren levens draagt! Dale in uw boezems telkens meer Die hemeldauw des Geestes neêr! Zoo blijft de bloem uit de aardsche hoven Nog bloeijen in den Hof hierboven! 1858. Vorige Volgende