Winde-kelken(1859)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 66] [p. 66] Ballingschap. 'k Zag peinzend door het venster uit: En naast mij voor de vensterruit Sprong door hun kevie op en neêr Een paar rijstvooglen heen en weêr: Ach, de armen kennen geen verdriet, En treuren om hun rijstland niet; - Dus dacht ik; - waarlijk, men gewent Ook aan de ballingschap in 't end! En zie, dus mijmrend hief ik 't oog Weêr van de vogelkens omhoog, En tuurde op straat... maar wat gezigt! Twee oogen op de kooi gerigt Met blikken vol van vuur en gloed, Zoo als men bij geen Noorman groet, Zij vlamden hel en blij' te moê Mij uit den kop eens negers toe. [pagina 67] [p. 67] O wat geschiedenis zag ik Geschreven in dien enklen blik! De moorman, naar deez' kust verplant, Zag in die vogelkens zijn land, En ademde in deez' korten stond De lucht van zijn geboortegrond! ... Neen - sprak ik - mij bedroog de schijn: De ballingschap doet immer pijn! Vorige Volgende