Of ontrooft gij 't steeds aan mij,
Neem dan al het andre er bij.
Eer ik ga, hoor mij alzoo:
Bij die gouden lokken, die
'k Op den zeewind golven zie;
Bij 't satijn dier wimpers, schoon
Bij dat oog, dien liefdebô,
Bij die lachjes, zoo vol geest;
Bij dien gordel om uw leest;
Bij diens ruikers bloemenspraak,
Die u zegt, hoe 'k voor u blaak;
Bij verliefdheids ach! en o!
Schoone Atheensche! Ga ik nu,
Denk aan mij, als ik aan u.
'k IJl naar Stamboul vliegensvlug,
Maar - mijn hart blijft hier terug:
Daarom ook scheide ik zoo noô:
(Byron.)
1810.
| |
II.
Tegengalm.
Zóó eens, schoone Atheensche, zóó,
Bij het afscheid droef te moê,
Galmde u Byrons citer toe.
Ach, wat droeven tegengalm
Geeft daarop uw uitvaartpsalm!
Ruischte eens 't lied, des dichters bô.
Sinds, de dichter stierf weldra;
Gij volgt thans in 't graf hem na;
Jong en oud, waar zijn ze nu?....
Zing ik thans, maar zing het noô.
Immers sterft gij niet alleen:
Met u sterft ook 't zoet verleên,
Toen we u vierden om uw Bard....
't Graflied klinkt - ook in mijn hart!
Byron stierf, gij stierft, maar o!
Wat ook sterve, Harolds luit
Roept uw naam door de eeuwen uit!
Voor 't genie geen kerkhofzoô!....
1875.
|
-
voetnoot1)
- Dus luidt de titel van een bekend gedichtje van Lord Byron. De Schoone nu, in dit lied bezongen, is eerst onlangs overleden. De groote dichter maakte met haar kennis bij gelegenheid van zijne reis naar het Oosten, waaraan wij zooveel treffelijks in de twee eerste zangen van den Childe Harold danken. Te Athene gekomen, nam hij zijn intrek bij een Grieksche weduwe, Theodora Macri, met drie beeldschoone dochters gezegend. De oudste, Theresa geheeten, veroverde het hart van den edelen Brit, zóó zelfs, dat hij haar ten huwelijk vroeg; maar zij bedankte voor de eer. Later vond zij een anderen aanbidder in den Heer Black, Vice-Consul van Engeland te Missolonghi, als welks weduwe zij onlangs te Athene overleed. Byron schijnt haar hare weigering niet al te euvel te hebben afgenomen; immers wijdde hij haar bovenstaand lied. Het onderscheidt zich onder anderen door den slotregel van elk kouplet, zijnde een gewoon Nieuw-Grieksch liefdewoordje, dat beteekent: Mijn leven, ik bemin u! - Dit liedje van Byron was in mijn jeugd in veler jeugdigen mond als bestorven; dit maakte dat onlangs het doodsbericht in de dagbladen van ‘The Maid of Athens’ bijzonder mijne aandacht tot zich trok en mij verleidde tot eene vertolking, waaraan ik door een soort van tegengalm eenige meerdere actualiteit zocht bij te zetten.
|