Sneeuwklokjes(1878)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 209] [p. 209] Bij de Jakobsbron nabij Sichar. Zoo wie gedronken zal hebben van het water, dat ik hem geven zal, dien zal in eeuwigheid niet dorsten, maar het water, dat ik hem geven zal, zal in hem worden een fontein, springende tot in het eeuwige leven. Jezus. O Jakobsbron, wier waterspranken, Na viermaal duizend jaar, nog nu D' Aartsvader zegenend doen danken, Die 't eerst zijn kudden drenkte uit u! Wel mochten Samaria's zonen En dochtren u hun hulde toonen, Die eeuwen lang hun laafbron waart! Toch zoudt ge eens schittrender nog pralen: Een aureool zou u omstralen Als heilge-plaats der Bedevaart! O Jakobsbron! die hooger eere - Gij dankt haar aan den Jakobszoon, Dien Jakob reeds aanbad als Heere, In 't diep verschiet, op Juda's troon! [pagina 210] [p. 210] Waar hij, bij uw fontein, de wateren Der eeuwge Heilrivier deedt klateren Voor 't hart, dat naar nieuw leven smacht. Daar, op dien heilgen bodem, knielen, Met Sichars dochter, alle zielen Voor Hem, die haar dat water bracht! Gun, Heiland, dat ik met mijn kruike Tot u als 's levens Welbron koom', En op de knieën nederduike Ter waterschepping uit dien stroom. 'k Voel op mijn hoofd de zonne branden, Mijn voetzool schroeien heete zanden, Mijn hart is dor, mijn tonge dorst! Laat me uit die Bron een teuge gaderen, Die slechts mijn lippen heeft te naderen, En 't lavend vocht drenkt al mijn aderen, Ja, wordt een laafbron in mijn borst! Vorige Volgende