Sneeuwklokjes
(1878)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij
[pagina 159]
| |
Het heidekruid in den bloemhof.Kan 't zijn, mijn lieve heidebloem,
Vind ik alhier u weder?
In 't bloemperk, bij der hoven roem,
Omwuifd van eik en ceder?
Ginds zag ik u, in 't wild, op 't veld
Als onkruid needrig groeien:
Hier, in een park ten toon gesteld,
Zie 'k u vol luister bloeien!
't Is of ik de arme Cendrillon,
Die 'k eerst in de asch ontmoette,
Op 't bal, in 's prinsen cotillon
Aan 's vorsten hand begroette!
| |
[pagina 160]
| |
Van waar komt, kleine, u toch die eer?
Wel moogt ge er schier van blozen!
Een heibloem, rijzend tot de sfeer
Van leliën en rozen!
Maar 'k zie 't. Nog zijt gij de Erica,
Maar niet meer 't kind der heide;
'k Sla in een andren tooi u gâ,
Dien u de kunst bereidde.
Des kweekers hand veredelde u,
Kroonde u met rijker bloemen,
En doet voor 't simple paarsch u nu
Op keur van verven roemen.
Dat is het werk der Tuinbouwkunst,
Die dus u pleegde en sierde,
En door wier zorg verhoogd in gunst,
Gij zulk een zege vierde!
Lief bloempje, dank voor 't vriendlijk beeld,
Dat gij mij roept voor de oogen!
Hoe wordt daardoor mijn hart gestreeld,
En zacht tot dank bewogen!
Zoo ook hervormt de Liefde een mensch,
Die kwijnde in 't slijk der steden,
Door haar verplant aan Hollands grens,
In Drenthes landbouw-Eden.Ga naar voetnoot*)
| |
[pagina 161]
| |
Daar wint hij die, vertrapt in 't stof,
Ginds licht en lucht moest derven,
Een eigen plek in eigen hof,
Die vlijt hem mag verwerven.
Daar dankt hij God voor zon en dauw,
En bloeit den hemel tegen;
En wie hem ziet roemt 's kweekers trouw,
En spreekt daarover zegen!
|
|