Sneeuwklokjes(1878)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 145] [p. 145] De pereboom. 'k Sta peinzend voor mijn vensterruit, En zie naar 't groen daar buiten uit. Hoe bloeit de lente er voor mijn blik! Daarbij, ach, welk een herfst ben ik! Mijn lente is heen. Mijn zomer ging. Mijn najaar kwam. Straks sluit den ring Des winters koude en nacht. Bloei vrij, Gij aard, maar wacht geen bloei van mij! Maar 'k sla mijn oog op nieuw naar 't groen; Wat vreemd kontrast in 't jong plantsoen! Te midden van dien kleurenstroom, Hoe sneeuwwit bloeit die pereboom! Die boom is oud, en overgroeid Met mos, dat op zijn takken bloeit, Die, dun, en schaarsch en met een boog Hun armen steken naar omhoog. [pagina 146] [p. 146] En toch die armen, stijf en stram, Ei, zie eens, nu de lente kwam, Wat bloemenregen ze overstrooit En 't lichte groen met zilver tooit! En vraag nu d' eignaar van den gaard, Wat gouden vrucht dat zilver baart? Licht stelt hij nog vóór de andren 't ooft, Dat hem die oude boom belooft! En dies, mijns levens oude boom, Reeds buigend over 's levens stroom, Vindt gij hier soms uw beeld weêrom? Zoo bloei maar, bloei in d' ouderdom! Vorige Volgende