Sneeuwklokjes(1878)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 131] [p. 131] Het geluk. Mijn vrienden hebben recht. Ik zou ondankbaar zijn, Wanneer ik klagen wilde. Een heilrijk lot is 't mijn. 'k Tel dertig jaar; 'k ben vrij; ik heb een kring van vrinden; 'k Mag bij een sterk gestel mij frisch en groen bevinden; De lettren scheppen mij verpoozing, keer op keer, En - 't is daarbij van daag juist overheerlijk weêr! Toen 'k ongelukkig was, deed krankte en rouw mij kwijnen; 'k Verborg me in diepst van 't bosch, in 't dichtst der loofgordijnen; Daar zat ik neêr en schreide, en 't deed mij goed, als ik Mijn tranen 't stroomkristal zag rimplen voor mijn blik. Maar nu! 'k gevoel mij thans gelukkig, vroolijk, blijde; Men heeft mij lief, gelijk ook ik me aan vriendschap wijde; De beek doe nu gerust zijn golfjes langs mij gaan, Ik zal hun spiegels niet bevlekken met mijn traan. Toen 'k ongelukkig was, was ik der wereld moede. Ik leefde in droomen, die 'k met liefde en geestdrift voedde; Mijn fantasie zweefde in een wereld naar mijn hart; Ik smaakte er 't zaligst heil en even zaalge smart. Nu heb ik sedert lang die dwaasheên laten varen; Ga 'k nu op 't land, het is om kruiden op te gâren, En slaat gij me in 't priëel verdiept in mijmring gâ,.... Och, 't is dat 'k in mijn boek een woord niet recht versta. [pagina 132] [p. 132] Toen 'k ongelukkig was, was liefhebben mijn leven; Nu faalt de tijd: ik schrijf een werk, dat 'k uit wil geven.... O gij die zangen kweelt, bemoedigend in druk, Die 't zielsleed stillen, of 't met tragisch zoet doormengen, - Nadat ge aan treurenden uw troost in smart mocht brengen, Troost mij dan - over mijn geluk! (J.J. Ampère.) Vorige Volgende