Sneeuwklokjes(1878)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 119] [p. 119] De ster der oosterwijzen in 1877. De kerstnacht kwam. Der oudren hand Ontsteekt op 't feest, aan allen kant, In 't groen des kerstbooms tal van lichtjes. Het zijn de starretjes der aard, Waarom als Englenkrans zich schaart Een groep van kinder-aangezichtjes. Maar ook, sla ik den blik omhoog, Ik zie er aan den hemelboog Een melkweg van gestarnten pralen. 't Is of de hemel meê zich siert, En dus den hoogtijd mede viert, Waar hij zijn feestlicht op laat stralen. Zoo richt ik ook mijn oog van ver, In 't ruim naar gindsche schoone ster! Licht was ze eens star der Oosterwijzen, Die in hun dubblen nacht verscheen, En ze uit deed gaan naar Bethlem heen, Waar de eeuwge Morgenster ging rijzen. [pagina 120] [p. 120] Zijt gij die star?... Dan, welkom, gij! Ja, dubbel welkom, eerst voor mij, En welkom voorts voor al de mijnen! Straks welkom voor geheel 't geslacht Der menschen in hun zielennacht, Waarin ge uw troostend licht laat schijnen! O ga nu lieve star, en schijn Alom, waar kranke lijders zijn, Waar treurenden bij 't lampje zuchten, Welks lichtstraal in hun tranen breekt, Waar armen, van gebrek verbleekt, Nieuw broodsgebrek op morgen duchten. Maar, star des heils, vóor alles ga, Ga, waar de zee van Marmora Te vloeien schijnt met purpren golven; Waar ge in het Balkansche gebergt', Dat met zijn kruin de heemlen tergt, Bloedroode graven ziet gedolven. Verkondig daar, waar Kaïn dus Weêr Abel slacht, aan Turk en Rus Den vredegalm van 't lied der Engelen: Op aarde Vrede! - en laat dien zang, Met der geslachten jammerklank Zich tot één bee ten Hemel mengelen! Wees dus op nieuw ons star van vreê! Word geen komeet van vloek en wee, Door ons Gods oordeel te verkonden, Ons, kruisbelijders bovenal, Ter straf dat, spijt hun kerstgeschal, Ons de Englen weêr op 't slachtveld vonden! [pagina 121] [p. 121] Laat door uw invloed ‘Halve-maan’ En 't ‘Grieksche kruis’ hun roode vaan Verwislen voor den witten standerd, Waarom de olijf eens vredes groent, Die vijanden te zaam verzoent En 't zwaard in sikkelen verandert! Word zoo, daar ge ons bestraalt van ver, Van avondster tot morgenster, Wier daging d'uchtend komt beloven, Die einde maakt aan elken nacht, Waarin het zuchtend schepsel smacht Naar d' eeuwgen vreê, die daagt van Boven! Vorige Volgende