Sneeuwklokjes(1878)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 111] [p. 111] De duiven. Op gindsche terp, waar graf bij graf zich toonen, Breidt weidsch een palm zijn bladerpluimen uit, Waarin bij nacht de duifjes komen wonen, Als in een groenend nest, dat haar omsluit. Maar 's morgens zie ik ze allen henenvluchten, Gelijk de paarlen van een snoer, dat breekt, En, zwevend heen en weêr langs 't blauw der luchten, Nêerfladdren op een dak, dat opwaarts steekt. Mijn ziel is aan dien boom gelijk. Daar dalen Elk' avondstond de zoetste droomen neêr. Maar, vluchtende bij de eerste morgenstralen, Zie ik ze heel den langen dag niet weêr! (Th. Gautier). Vorige Volgende