Sneeuwklokjes(1878)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 82] [p. 82] Bij den bouwval van de abdij van Rijnsburg. Een bouwval en een woestenij, Een puinhoop, waarop raaf en uilen Bij nacht hun aaklig lijklied huilen, Is nu, o Rijnsburg, uw abdij. O ijdelheid der ijdelheden! Wat werd er van uw grootsch verleden? Wat werd er van uw heerlijk stift, Om strijd verrijkt met gift op gift, Waardoor het met een luister praalde, Die vorstenhoven overstraalde? Wat werd er van uw blanken stoet Van nonnekens uit aadlijk bloed? Wat van de rijke kerksieraden, Waarmede uw outer was versierd? Wat van de gouden feestgewaden, Waarmeê uw hoogmis werd gevierd? Ja, schoon ook met driedubble glansen Van rijkdom, eer en ouderdom De krone, die u mocht omkransen, Als waar' ze eens Pausen driekroon, glom, Waar is die kroon? waar glanst haar luister? [pagina 83] [p. 83] Zij ligt in 't stof, zij schuilt in 't duister. De vijand kwam met zwaard en vuur, Verbrak de kouw, verjoeg de duiven, Verhieuw de poort, vertrad den muur, En deed uw slot in asch verstuiven! Nu stort uw heerlijkheid ineen, 't Is uit met roem en roemvol pralen, En wie uw puinen rond mag dwalen, Zal telkens, Rijnsburg, 't woord herhalen: O ijdelheid der ijdelheên! Vorige Volgende