Sneeuwklokjes(1878)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 73] [p. 73] Hemelvaartsdag te Zeist. Daar opent zich de groote poort Der morgenzon, die heerlijk gloort, En uittrekt langs een pad van rozen. De morgendauw aan boom en plant Blinkt door haar glans als diamant, En aarde en hemel blozen. De leeuwrik vaart al zingende op; De duif kirt uit een vollen krop; In 't lommer slaan de nachtegalen; De koekkoek roept zijn éénzang uit, Als bas voor 't vogelengefluit In al de looverzalen. Mijn hart stemt in dien lofzang meê, Terwijl ik door den bloemhof treê, En zwelg in 't schoon en zoet der schepping. Het zweeft gewiekt den leeuwrik na, Tot waar de hemel me openga Voor 's geestes vleuglenrepping. [pagina 74] [p. 74] Mijn God! wat is uw schepping schoon! Hoe spreidt ge uw heerlijkheid ten toon, Als in den spiegel van haar gaarde! Een wonder heimwee grijpt mij aan: 'k Smacht op uw schoonheid 't oog te slaan, Zoo heerlijk reeds op aarde. Maar, stil! wat galm treft daar mijn oor? Het zijn bazuinen, die ik hoor! Zij schetteren een psalm der eere. Schel klinkt hij over bosch en dal, En galmt als een triomfgeschal, Heenruischend voor den Heere. En waarlijk, 't is een zegelied, Dat uit die tempelhorens vliet, Door Herrnhut's kindren aangeheven, Wie God een tent hier heeft gebouwd, En tevens onder 't groene hout Een tempeltent gegeven. Zij, naar de zede in hunnen kring, Zijn, toen deze ochtend dagen ging, Daar ginds dien tempel uitgetogen, Om, als Leviten van dit huis, Door Godverheffend psalmgeruisch De feestvreugd te verhoogen. De feestvreugd!... Maar wat mag dan zijn 't Doorluchtig Voorwerp van 't festijn, Verheerlijkt door die horengalmen? Vraagt gij 't aan mij? Vraag 't vrij 't heel de aard', Waar alom Christus' kerk vergaârt, Hem wuivend met hun palmen. [pagina 75] [p. 75] Ja, de aard' strooi palmen voor den Heer, En kniel' de hemel voor hem neêr, Die op dees morgen voer ten hemel! Mengt, englen, uw bazuinenzang Met onzer feesttrompetten klank In 't lieflijkst toongewemel! Roept, aarde en hemel, saam hem uit, Die de aard' den hemel opensluit, En, als hij opvaart, tot zijn Vader Heel 't menschdom mede in de armen draagt. Daar scheurt de wolk: Gods woning daagt: De aard' kwam den hemel nader. Volschoone dag! Gij schenkt mij thans, Verheerlijkt door een dubblen glans, Op éénen stond twee hemelfeesten: Een hemel in den hof der aard', Een hemel ginds in d' eeuwgen gaard, Het land der zaalge geesten! Zoo zingt dus, vooglen! zingt en psalmt! Bazuinen, zingt, die 't zwerk doorgalmt! Viert Schepper en Verlosser samen! En gij, mijn ziel, in 't stil akkoord Eens levens, dat aan God behoort, Spreek gij daartoe uw Amen! Vorige Volgende