Sneeuwklokjes(1878)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 52] [p. 52] De moederkus. (Bij een plaat.) O lieflijk perk der kinderjaren! O zoet genot van de oudermin! Al grijzen sedert lang mijn haren, Nog leeft en zweeft mijn hart er in. O vader! 'k zie uw beeld weêr dagen. O moeder! 'k zie u 't kindje dragen, Dat van uw mond weêr 't kusje plukt, Dat ge op de kleine lippen drukt! Dat was een lieflijkheid en zoetheid, Als sedert nooit meer werd gesmaakt; Dat is een zegen van de Algoedheid, Die 't ouderhuis ten Eden maakt. Het Paradijs-zelf ging verloren, Maar 't werd in de oudermin herboren, En 't bloeit weêr op, zoo dikwijls 't kind Aan moeders borst zijn hemel vindt! [pagina 53] [p. 53] En zie de vriendlijkheid des Heeren! Dat paradijs bloeit overal. 't Herrijst, waarheen gij 't oog moogt keeren, Op zee en land, op berg en dal. Gij vindt het op de hoogste rotsen, Die 't ijs verzilvert met zijn schotsen, En in den donkren schoot der mijn, Beroofd van lucht en zonneschijn. Aanzie daar ginds dien blauwen hemel Van 't land, waar de citroenboom bloeit, Waar, tusschen 't geurend loofgewemel, De goude' oranje schittrend gloeit! Ziet ge u aldaar die moeder dagen, Wier armen 't lieve kindje dragen, Dat ze aan het hart sluit, waar 't aan rust, En dat ze kust, en kust, en kust...? Die vrouw van d'Itaaljaanschen beemde, Wier tint haar vaderland verraadt, - Die vrouw, ze is u en mij een vreemde, Die in den bloede ons niet bestaat; En toch, de Moeder in die vrouwe, Zoo rijk in moederliefde en trouwe, Zoo hemelsch schoon door moedermin, - Uw en mijn moeder zien we er in. Dat kusjen, aan haar kind gegeven, Het is als proefden wij zijn zoet; 't Is of de moeder ging herleven, Wier liefdekus ons heeft begroet; [pagina 54] [p. 54] En waar wij 's levens wedkamp strijden, Haast zouden we dat kind benijden, Dat van geen kamp, of strijd, of leed, Bij 't kusje in moeders armen weet! O God, heb dank voor dezen zegen, Die aan geen lucht of hemel hangt, En telkens, alom, wordt herkregen, Waar maar een moederhart u dankt. Het is, omdat een geest der Moeder In 't hart woont van den Albehoeder, Die over alle kindren waakt, En alom moeders moeders maakt! Vorige Volgende