Sneeuwklokjes(1878)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] Een zonnestraal. De hemel hing een kleed van wolken om de leden; Dat kleed viel somber neêr tot op onze aard beneden, Gelijk een rouwwade op een kist. Geen vogel zong. Van ver liet zich de donder hooren; Geen enkel straaltje licht kwam door de neevlen boren, En 't laatste vonkje doofde in mist. 't Was alles zwart: de stroom, het bosch, de hemel, de aarde; Maar toen mijn oog naar 't eind van gindschen boschkant staarde, Wat glinstert daar de neevlen door? Een kleine witte kerk, waarop 'k een Kruis zie pralen; En zie! een sprankel licht komt door het wolkfloers dalen, En werpt daarop een gouden gloor! Zoo ook mijn Muze. Als in een donker graf gezeten, Slaakt zij bij 't leed, dat haar verteert, haar droeve kreten, En treurt schier eindeloos. Toch, op den achtergrond van mijn te sombre zangen, Vol rouw, berouw, verdriet en nooit vervuld verlangen, Blinkt tusschen wolken 't Kruis altoos! (A. Bastide.) Vorige Volgende