Sneeuwklokjes(1878)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 37] [p. 37] Dichterlijk leven. Een wondere ontroering Doortintelt mijn bloed; Een vreemde vervoering Doorzweeft mijn gemoed. Mijn hart jaagt van onrust, en 'k weet niet van waar; Mijn borst smacht van heimwee, en 'k weet niet waarnaar; Ik zucht naar een Schoon, dat 'k nooit zag; 'k Hoop op een nooit dagenden Dag; Geen nood baart mij zorgen, en toch voel ik pijn... Wat is het toch droevig, een Dichter te zijn! Een zoete bezieling Verwekt mij geneugt, Een wiss'lende wieling Van weemoed en vreugd. Ik voel mij zoo blijde, en 'k weet niet waarvan; Ik zwelg in een lust, dien 'k niet uitspreken kan; Een Eden verrijst voor mijn blik, Waaraan 'k in den geest mij verkwik; 'k Doorzweef 't als op vleuglen in zonnelicht-schijn.... Wat is het toch zalig, een Dichter te zijn! [pagina 38] [p. 38] Zoo huwt zich verblijden Te zaam met de smart, In 't bitterzoet lijden Van 't dichterlijk hart. 'k Ben droevig en zalig ter eigener uur; Mij zengt en mij koestert het eigene vuur; Een straal treft den traan in mijn oog, En schept dien ten kleurigen boog.... En toch, boodt ge een kroon van juweel of robijn, Voor niets ruil ik 't voorrecht van Dichter te zijn! Vorige Volgende