Sneeuwklokjes(1878)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] Op den oudejaarsavond van 1877. Aan J.P. Hasebroek. (In andwoord.) Dat, broeder! ge een krank broederhart Dus, mede-lijdend, kwaamt bejeegnen, Dat gij zijn sprakelooze smart Meer dan een tolk: een trooster werdt, Daar moge u God voor zeegnen! Wat op deez' aller-zielen-dag Een ziel doortrilt in al haar snaren, Die veel heeft liefgehad, en ach! Veel van het liefste heengaan zag, Gij hebt het meê ervaren! Gij ook hebt in de stille cel Van daag schijndooden op zien rijzen, Bij wisslend licht en schaduwspel: Een eerste Groet - een laatst Vaarwel - Verloren Paradijzen! [pagina 32] [p. 32] Gij ziet ook - hoe gelijkt gij mij! - Méer dan de levende, in uw droomen Uw vroeg-gestorvnen u nabij: Is, schijnbaar ver, reeds de ‘Overzij’ Ons ‘in 't gezicht’ gekomen?... Den moed hervat! de kracht vergaârd! En kunnen wij geen lofzang juichen, Wij kunnen toch, hoe diep bezwaard - Den strijd volstreên, 't geloof bewaard - In stomme aanbidding buigen. De sneeuwvlok, broeder! bleekte ons hoofd, Maar in ons beider zielen tevens Gloeit onder 't ijs - God zij geloofd! - Een vuurvlam, door geen tijd gedoofd.... De hoop des Eeuwgen Levens. O raadselspreuk! O wonderwoord! God weêr te geven, is geen derven. De schijnbre dooden leven voort: Liefde is des Levens weêrgeboort' - Geen levende kàn sterven. J.J.L. ten Kate. Vorige Volgende