Poëzy
(1836)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij
[pagina 116]
| |
1.
O, spreek van geen naam op de rol der historie!
De dagen der Jeugd zijn de dagen der Glorie.
De myrt en de klimop, by 't twintigst verjaren,
Kroont schooner dan lauwren of eerloof de hairen.
| |
2.Geen krans voor het hoofd dat de grijsheid geplooid heeft:
Geen daauw voor de bloem, die Verwelking onttooid heeft:
Geen' graauwende kruin cier de palm der viktorie!
Wat is my een kroon, die my niets geeft dan - glorie?
| |
[pagina 117]
| |
3.O Faam! zoo my immer uw galmen bekoorden,
't Was minder voorwaar om uw klinkende woorden,
Dan om in het oog der Geliefde te lezen,
Hoe 'k scheen om mijn roem haar nog liever te wezen.
| |
4.Dáár zocht ik, dáár mocht ik alleen dien behalen;
Haar blik was de schoonste uit de u kransende stralen;
Blonk die by een lichtpunt in 's Jonglings historie,
'k Erkende die liefde, en gevoelde die glorie.
|
|