| |
| |
| |
IV. Moeder.
Ze is niet meer schoon, alsze eertijds was, en jong;
De roos brak af die op heur wangen bloeide;
Het vuur verglom dat in heur oogen gloeide;
En 't lachjen week waar ieders blik aan hong.
De zijden lok, die om haar schoudren speelde,
Verbergt in nacht zijn dartelgierig goud:
En 't hulsel, dat haar leest gevangen houdt,
Verbergt niet meer diens weelde door zijn weelde.
En toch, geen oog of 't blikt haar vriendlijk aan:
Wie haar genaakt treedt met een lach haar tegen:
Nog blijft de manze eerbiedig hulde plegen,
De vrouw op haar naijvrige oogen slaan.
Want jong en schoon en minlijk en lieftallig
Is 't vriendlijk wicht dat aan heur boezem hangt,
Wiens waas heur blos, wiens bloei haar jeugd vervangt...
Wie moeder is blijft in haar kind aanvallig!
| |
| |
Geen vlucht des tijds vermag iets op haar schoon:
Want hoe de stam verviel, verbergt de wingert,
Wiens groene jeugd zich lustig om haar slingert,
En lente schept, waar zich heur zomer toon'.
Haar kind hergeeft, maar schooner nog en zachter,
Het lieflijk beeld van hoeze ons allen heugt.
Nog schijntze jong! De Hemel van haar jeugd
Liet aan heur borst een jeugdig' Engel achter!
O schoon gezicht! Ter sluimring neêrgevleid
Laat 't lieve kind het blonde kopjen hangen.
Geen peluw hoeft dan de armen, die 't omvangen,
Geen slaapdrank, dan de melk der schuldloosheid!
Wat hoogmoed spreekt uit moeders vonklende oogen!
Maar immers 't wicht is 't hare ook, gantsch aan haar!
Gebaard met smart, gekweekt met zielsbezwaar,
En - wat het licht haar meer zal kosten mogen!
Hoe vriendlijk blikt het oog der moeder 't aan,
Vertrouwende, als of 't Englen-aangezichtjen
Den Englenaart verzekerde van 't wichtjen,
Ach! zalig zich gevoelende in dien waan.
Hoe beeft zy niet van 't kind terug met vreezen,
Dat licht een slang zich lessche met haar bloed....
Vroom bygeloof van 't moederlijk gemoed
Dat een zoo schoon ook goed en zacht moet wezen!
| |
| |
Of zou haar zoon een zoon der zonde zijn?
Haar moedermelk hem kracht tot snoodheid kweeken,
Haar mond hem ter vervloeking leeren spreken,
Een wolvenwelp in blanken lammerschijn?
Onmooglijk! zy ontveinst zich-zelv' te weten,
Hoe zwaar een last zy in heur armen torscht:
Zy ziet daarin slechts cieraad voor heur borst,
En heeft het kind der zonde in 't kind vergeten.
O, zalig is de moeder in haar wicht!
Wat zegt het haar met jeugd en schoon te pralen?
Den Hemel van haar lachende idealen
Begrenst de rand van 't wiegjen waar 't in ligt.
Zijn toekomst is de hare! Omze op te tooien
Herroept haar hart de jeugd der Dweepery:
Zijn leven is haars levens Poëzy:
Haar pad groent van de bloemen hem te strooien.
Wie moeder is wordt in haar wichtjen vroom!
Om 't voor 't gevaar der ondeugd te beveiligen
Tracht zy zich-zelv' tot zondloosheid te heiligen,
Zijn onschuld vergt haar boozen lust tot schroom.
Zy houdt de weelde in eigen borst bedwongen,
Opdat zy hem van hartstocht spene en trots:
Ja voelt zich als eene andre Moeder Gods
Van eerbied voor haar zuigeling doordrongen.
| |
| |
Wee, wee der vrouw, die kinderloos vergrijst!
Die op het hoofd de kroon der egâ drukte,
Maar wier gezicht geen bloeiend kroost verrukte,
Om wie geen teelt van jonge loten rijst.
Hoe lang de weg voor onverzelde schreden!
Hoe eenzaam 't hart waar zich geen kleentj' aan prangt!
Hoe leêg de schoot waarin geen wichtjen hangt!
Hoe naakt de zij' waaraan geen kindren treden!
Neen, jong niet is de moeder meer of schoon,
Haar spiegel kaatst haar lelie weêr noch rozen:
Maar 't lieflijk waas, waarvan heur kindren blozen,
Straalt roodheid op heur uitgebleekte koon.
Ze zijn naby, die van haar schoonheid erven!
Ze zijn haar lief, wier koon haar blosjen draagt!
Wie, moeder, zich om haar verval beklaagt
Verdient de jeugd van zulke als kindren derven!
Gewis! der heup, waaraan zich 't kroost verdringt,
Is 't gordelsnoer der schoonheid overbodig.
De moeder heeft geen andre lofspraak noodig,
Dan zoo veel schats ons van de lippen dwingt.
Schoon ze aan heur koets geen Engel mocht aanschouwen,
En uit zijn mond geen heilgroet heeft gehoord;
Wie moeder is heeft aanspraak op dat woord:
gy, wees gegroet, gezegende uit de vrouwen!
|
|