Daarom noemde men zijnen naam Mizpa, omdat hij zeide: dat de Heer opzigt neme tusschen mij en tusschen u, wanneer wij de één van den anderen zullen verborgen zijn.
Gen. XXXI: 49.
Van vrienden gescheiden, ons dierbaar als 't leven,
Wier heentogt de zoetheid van 't zaamzijn belet,
Hoe lieflijk, wanneer we ons ter bidcel begeven,
Is 't wederontmoeten in 't weêrzijdsch gebed!
Vaak denk ik, wanneer ik den nacht zie genaken:
Nu zweven Gods Englen hun legersteê rond;
God, Isrêls bewaarder, blijft over hen waken,
En 't oog dat nooit sluimert, houdt wacht bij hun spond'.
En als ik de zon in het Oosten zie prijken,
Die ons tot de taak van den levensdag wekt,
'k Gedenk aan dien God, die van hen nooit zal wijken,
Schoon met hen geen broeder als reisgenoot trekt.
[pagina 188]
[p. 188]
Neen, onrust noch zorg kan ons 't harte benaauwen,
Wat afstand of afgrond van de onzen ons scheidt,
Als wij ze in de hoede van Jezus aanschouwen,
Die hen met zijn vleuglen zoo zacht overspreidt!
O lieflijk verbond, door de vriendschap gesloten!
Gij blijft ons, in spijt van de stormen van 't lot.